× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 993  Egbert van Trier

Info afb.

Egbert (ook Eckbert) van Trier, Duitsland; aartsbisschop; † 993.

Feest (8 &) 9 december.

In de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag wordt een handschrift bewaard uit 975. Het is afkomstig uit de abdij van Egmond. In dat handschrift bevindt zich een afbeelding waarop te zien is hoe graaf Dirk II van Holland († 988) neerknielt voor Sint Adelbert († 741; feest 25 juni), de patroon van de abdij. Achter graaf Dirk ligt zijn vrouw Hildegard zelfs languit voorover op de grond. Sint Adelbert blikt omhoog naar een afbeelding van Christus in een mandala. Hij heft zijn linkerhand naar Christus op en met zijn rechter wijst hij op de graaf en de gravin. Klaarblijkelijk roepen de graaf en de gravin de voorspraak in van de heilige Adelbert om hun gebed kracht bij te zetten. Zouden zij bidden om de genezing van hun zoon Egbert die al geruime tijd met koorts te bed lag en zienderogen verzwakte? Egbert was als subdiaken verbonden aan de abdij, en moet dus zeker rond de twintig geweest zijn. Hoe dan ook, hun gebed werd verhoord, want waar Egbert op de vooravond van Adelbertus’ feest nog uitgeteerd op bed lag, stond hij de volgende morgen gezond en wel weer op, en kon hij zijn liturgische taak aan het altaar in de kloosterkerk vervullen.

Naar men aanneemt was Egbert rond het jaar 952 geboren als derde zoon van Dirk en Hildegard op het grafelijk slot te Egmond. Voor zijn opleiding wordt hij toevertrouwd aan de plaatselijke monniken van de pas gestichte abdij. Hij ontvangt er de wijding tot subdiaken, en verhuist enige tijd later naar de domschool in Keulen. In 976 wordt hij door keizer Otto II benoemd tot kanselier van diens Duitse Rijk. Als één jaar later de zetel vrijkomt van het aartsbisdom Trier wordt dat ambt aan hem toevertrouwd.

De stad Trier vertoont op dat moment nog duidelijk de sporen van de verwoestingen door de Noormannen. Energiek begint hij aan de wederopbouw van de kerken, daarbij krachtig gesteund door schenkingen van de keizer en van zijn ouders in Holland. Kort na zijn benoeming brengen zij hem een bezoek. Als zij met eigen ogen zien hoe sterk de stad in verval is, laten heer Dirk en vrouwe Hildegard al hun sieraden en kostbaarheden bij haar zoon achter. En thuis gekomen zenden zij hem nog meer schenkingen toe, zodat hij de kloosters, kerken en kapellen kon voorzien van kostbaar vaatwerk en liturgische gewaden.

Bij de herbouw van de St-Euchariuskerk stuiten zijn bouwlieden op de sarcofaag van een zekere Celsus; volgens het opschrift was hij bisschop geweest van Trier. Historisch gesproken is deze persoon verder volslagen onbekend.  Bisschop Egbert gaat niet over één-nacht-ijs. Hij raadpleegt eerst de keizer en vervolgens de synode van Ingelheim. Zij geven hem toestemming om de relieken tot de eer der altaren te verheffen. Maar om helemaal zeker te zijn onderwerpt hij ze ten overvloede aan de vuurproef. Als ook die positief uitvalt, stelt hij ze uit ter verering, en bepaalt Celsus’ feest op de dag dat hij was aangetroffen: 23 februari.

Uit eigen middelen begiftigde Egbert kerken en kapellen met liturgische voorwerpen, en kostbare relieken. Zo bijvoorbeeld de reliekhouder voor Sint-Maternus († 314; feest 14 september), met Eucharius (3e eeuw; feest 8 december) en Valerius (ca 350; feest 29 januari) een van de stichter-bisschoppen van het bisdom Trier. In de schatkamer van Trier bevindt zich nog zijn draagaltaar, getooid met een in zilver gedreven voet; het bevatte een reliek van de apostel Andreas. De stadsbibliotheek bewaart nog een evangelieboek met prachtige illustraties dat naar hem is genoemd: de Egbertcodex; het was op last van Egbert vervaardigd in de schilderschool van klooster Reichenau, Zuid-Duitsland, en door hem geschonken aan het Sint-Paulinusklooster in Trier.

Aan de monniken van het nabijgelegen klooster Mettlach gaf hij opdracht een levensbeschrijving samen te stellen van de heilige aan wie hij zo veel te danken had, Sint Adelbert. Hij schonk het boek aan de abdij in Egmond. Bovendien voegde hij negentien handschriften toe: ze bevatten boeken uit de Heilige Schrift, en werken op het gebied van theologie (vooral kerkvaders en heiligenlevens), taal- en wiskunde en muziek. Daarnaast gaf hij prachtige liturgische gewaden en een gouden altaarkruis dat zich thans bevindt in de kerkschat van de St-Michiel en St-Goedelekathedraal te Brussel. Naar het schijnt heeft Egbert vanuit de domschat in Aken een kist met kostbare relieken laten overbrengen naar de abdij van Egmond: er is sprake van het heilig kruis, Christus’ doornenkroon, het heilig graf, de berg Calvarie, een heilige lans, en een spons die bij Jezus’ kruisiging gebruikt zouden zijn; verder restanten van Jezus’ kribbe, van zijn rok en sandalen; en nog enkele curiosa, zoals die in de middeleeuwen graag werden vereerd: Jezus’ voetbank, een palm van palmzondag, een waterkruik en een tafel (van het laatste avondmaal?), en het mes dat Jezus bij die gelegenheid zou hebben gebruikt. Allemaal verloren gegaan tijdens de troebelen van de Reformatie.

Maar niet alleen gebouwen, ook het kerkelijk leven en de kloosterlijke tucht waren in de afgelopen twee eeuwen ernstig in verval geraakt. Egbert onderhield goede betrekkingen met Echternach, haalde monniken uit Gent om de abdij van Mettlach nieuw leven in te blazen en door zijn zorg voor gebouwen en liturgie wakkerde ook de aandacht voor het geloofsleven weer aan onder de mensen.

Intussen onderhield Egbert hartelijke betrekkingen met zijn weldoener de keizer, en na diens dood in 983 met zijn weduwe Theofano. Zo was hij aanwezig toen de keizerin-moeder in 985 te Nijmegen Egberts vader, graaf Dirk, de landgoederen schonk die hij tot dan toe in leen had gehad. Zo kwamen de graven van Holland in bezit van een gebied dat zich uitstrekte van het huidige Hoek van Holland tot aan Den Helder. 

Op 8 december 993, het feest van Sint Eucharius droeg hij in de kloosterkerk van de heilige de mis op. Hij werd vergezeld van een groot gevolg, en wilde de monniken niet tot last zijn door de maaltijd in het klooster te gebruiken. Op de terugweg naar huis werd hij getroffen door een beroerte. Hij overleed korte tijd later: 9 december 993. Monniken die kort na zijn overlijden zijn nagedachtenis in ere houden omschrijven hem als een man ‘rijzig en waardig van gestalte, wiens gelaat in schoonheid het gelaat van al de vorsten van zijn tijd overtrof’ , [-] ‘niet alleen beroemd vanwege zijn adellijke afkomst, maar vooral vanwege de adel van zijn ziel en zijn deugd.’ Of ‘als een man die onder zijn bisschopsgewaad het nederig hart verborg van een eenvoudig toegewijde monnik.’


Bronnen
 [Mül.1860; Bei.1983p132/1p:105; 132/2p:86; Gau.1983p:70(=Oe3.1985p:132H42/kl); Hof ‘De abdij van Egmond van de aanvang tot 1572’ Hollandse Studiën 5 ’s Gravenhage/Haarlem, 1973; Kr4.1901; Oe3.1985p:132H42(=Gau.1983p:70/gr); Süt.1941(ook»Celsus); Vhy.1947p:17; Dries van den Akker s.j./2015.12.09]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen