× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1944  Karl Lampert met Herbert Simoleit en Friedrich Lorenz

Info afb.

Karl Lampert, Halle, Duitsland; vicaris generaal van Innsbruck & slachtoffer nazi’s met Herbert Simoleit & Friedrich Lorenz omi, beiden kapelaan in Stettin; † 1944.

Gedenkdag 13 november.

Karl Lampert was op 9 januari 1894 geboren in Göfis bij Feldkirch in Vorarlberg, Oostenrijk, als jongste van zes kinderen van een boerengezin. In 1913 begon hij aan zijn priesterstudie aan het grootseminarie van Brixen (Bressanone). Op 12 mei 1918 werd hij daar in de dom priester gewijd. Nu werkte hij twaalf jaar als kapelaan in het plaatsje Dornbirn. In 1930 ging hij naar Rome om af te studeren en te promoveren in het kerkelijk recht. Vijf jaar later werd hij opgenomen in de Rota, de hoogste kerkelijke rechtbank; bij die gelegenheid kreeg hij de eretitel ‘geheim kamerheer van de paus’. In het najaar van 1935 werd hij naar Oostenrijk teruggeroepen, omdat zijn bisschop, Monseigneur Rusch hem benoemde tot vicaris-generaal.

In die tijd werd de antikerkelijke houding van de nazi’s almaar duidelijker. In het najaar van 1939 werd bisschop Rusch uit Innsbruck verbannen; dat was overigens al een keer eerder gebeurd. Vicaris-generaal Lampert moest nu de honneurs waarnemen. Tot nu toe had hij geprobeerd zo weinig mogelijk op conflicten met de overheid aan te sturen. Maar geleidelijk aan zag hij zich genoodzaakt steeds meer stelling te nemen tegen de maatregelen die door de autoriteiten werden uitgevaardigd. De situatie verergerde nog, toen eenmaal de oorlog definitief was uitgebroken: processies in de open lucht werden verboden, priesters mochten niet meer op scholen komen, en na verloop van tijd zaten er al zo’n tachtig priesters uit Tirol her en der in concentratiekampen en gevangenissen opgesloten.

In januari 1940 beval de overheid een huiszoeking bij de zusters van de eeuwigdurende aanbidding. Vicaris Lampert verzette zich er krachtig tegen. Waarop de plaatselijke commandant woedend uitviel: “Ja, wat doen die vrouwen daar dan de hele dag!?” Lampert zou geantwoord hebben: “Wat u en ik, Herr Gauleiter, veel meer zouden moeten doen: bidden.” Dat kwam hem op een korte gevangenisstraf te staan.

In de paasweek van 1940 liet Lampert via Radio Vaticana een bericht verspreiden waarin gewag werd gemaakt van de verontrustende omstandigheden in Tirol. Waarop hij prompt werd gearresteerd en weer twee weken vastgehouden.

Een nieuw conflict diende zich aan, toen in mei 1940 pastoor Otto Neururer van Götzen de marteldood stierf in concentratiekamp Buchenwald. Hij had namelijk een huwelijk verhinderd tussen een meisje uit zijn dorp en een SA-bons die niets meer met het katholiek geloof te maken had willen hebben. Hij was aan beide benen opgehangen en gestorven. Vicaris Lampert had een overlijdensbericht voor de pastoor opgesteld die door de Gauleiter als ‘volksopruiing’ werd aangemerkt. De zinsnede waar Herr Gauleiter over gevallen was, luidde ‘na veel pijn overleden’; bovendien stond de plaats van overlijden vermeld: Buchenwald.

Lampert werd op 5 juli van datzelfde jaar in de Gestapogevangenis opgesloten. Anderhalve maand later bracht men hem over naar de concentratiekampen Dachau en Sachsenhausen. Zijn voormalige Gauleiter liet ervoor zorgen dat hij in de zwaarste afdeling werd ondergebracht, waar je van achter het hek de mannen altijd in de pijnlijkste houdingen bezig zag, zoals een ooggetuige later vertelde: “Ze zaten gehurkt of op hun knieën, moesten kniebuigingen maken, of je zag ze bezig in de modder en de stront. Je hoorde geklaag, geschreeuw en gevloek en je hoorde hoe er klappen werden uitgedeeld. Op de appèlplaats moesten de gevangen altijd in looppas bewegen. Een ware hel.”

In een briefje aan zijn broer Julius schreef vicaris Lampert dat de kwellingen en de bedreigingen met de dood alleen maar uit te houden waren, als je je geloof in God voor ogen hield: “Voor mij staat het als een paal boven water dat mijn Gauleiter uit Innsbruck hierachter zit…”

Op 2 augustus 1941 kwam hij vrij. Lichamelijk volkomen verzwakt, maar innerlijk ongebroken. ‘Zijn’ Gauleiter verbood hem naar Innsbrck terug te komen en verwees hem naar Pommeren in Noord-Oost-Duitsland. Aartsbisschop Preysing van Berlin bracht hem onder in een zusterhuis te Stettin waar hij verzorgd kon worden en nieuwe krachten opdoen. Hij werd gevraagd pastorale zorg te geven aan gewonde militairen in de ziekenhuizen, aan dwangarbeiders en aan de jeugd. Daar ontmoette hij de jongerenaalmoezenier kapelaan Herbert Simoleit, met wie hij steeds meer verbonden raakte…

Intussen verloor de Gauleiter in Oostenrijk zijn onderdaan geen moment uit het oog, en bereidde zijn definitieve ondergang voor. Sleutelfiguur in dit politieke spelletje was ingenieur Hagen, een Oostenrijker die als spion werd ingezet om geestelijken in de val te lokken. Hij werkte op een fabriek in Stettin en deed zich voor als een vereenzaamd man die ver van huis troost zocht bij priesters uit zijn eigen land. Zo ontlokte hij allerlei uitspraken aan de geestelijken, die zeer kritisch stonden tegenover het nazi-regime; die speelde hij door aan de autoriteiten. En als ze niet duidelijk genoeg waren, rukte hij ze uit hun verband om het gewenste effect te bereiken.

Op 4 februari 1943 verschenen in Pommeren voor de deur van vele pastorieën vrachtauto’s met Gestaposoldaten die overal huiszoekingen verrichtten. De geestelijken die zij thuis troffen, moesten ter plaatse worden gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van Stettin. De bliksemactie miste de uitwerking op de bevolking niet. Overal verspreidde zich angst en ontzetting. Tot de arrestanten behoorden o.a. Karl Lampert, en de kapelaans Herbert Simoleit en Friedrich Lorenz. Ze werden geschopt, geslagen en toegetakeld om ze klein te krijgen en tot de bekentenissen te dwingen die de nazi’s graag horen wilden. Zo had vicaris Lampert eens een Hollandse dwangarbeider na de mis een ontbijt aangeboden en een praatje met hem gemaakt. Nu werd hij gedwongen met alle geheimen die daar uitgewisseld waren, op tafel te komen… Bij die verhoren bleek ook dat men van begin af aan alle gesprekken aan tafel, telefoongesprekken en de in- en uitgaande post in de gaten had gehouden. Men was op de hoogte van zijn afwijzend standpunt ten aanzien van de jodenvervolging en de euthanasieprogramma’s die in de concentratiekampen werden uitgevoerd.

De verhoren werden gedaan door Kriminalkommissar Trettin, een fanatieke nationaal-socialist, die zoals hij ooit zelf een keer had beweerd met liefde voor zijn Duitsland wel drie meineden zou overhebben. Zijn methode bestond erin op ontspannen en joviaal-sadistische toon gesprekken en discussies te beginnen over geestelijke en theologische onderwerpen. Hij noemde dat zijn ‘conversatieuurtjes’. Maar al die zogenaamd onderhoudende gesprekken waren er op gericht aan de arrestant belastende uitspraken te ontlokken. Trettins uitvallen op onbewaakte ogenblikken zijn wat dat betreft duidelijk genoeg. Zo zou hij gezegd hebben: “Geloof maar niet dat je ooit nog vrijkomt. Misschien dat er een paar van jullie dit overleven. Maar vrijkomen? Zet maar uit je hoofd!” Of: “Jullie zijn de kleine mannetjes. Ze moesten je na een paar weekjes dwangarbeid gewoon vrijlaten. Nee, wie ze echt te pakken moeten krijgen, zijn de grote bazen, de bisschoppen, zoals die Von Galen uit Münster en die van jullie in Berlijn, die Freysing.” “Waarom gelooft u met uw mogelijkheden en talenten en uw sympathieke uiterlijk in zo’n nepgodsdienst? En waarom moest u nog wel zo’n smerige paap worden? U ziet toch zelf dat niemand u komt helpen? Ze hebben u hierheen gestuurd, en nu laten ze u rustig barsten.”

Uiteindelijk kwam het tot een officiële rechtszetting, een zogeheten ‘Volksgericht’. Wie gedacht had dat daar nog wel redelijke landgenoten tussen zouden zitten, kwam bedrogen uit. Twee aan twee aan kettingen gebonden werden zes priestergevangenen voorgeleid; onder hen Karl Lampert, Herbert Simoleit en Friedrich Lorenz. Het hele proces was een farce. Van tevoren stond vast dat het zou uitlopen op de doodstraf. Toen Kriminalkommissar Trettin als getuige werd gehoord, begon hij met de woorden: “Je hoeft maar naar die papensmoelen en dat stelletje bandieten te kijken…” Maar hij werd door de rechter van dienst Lüben fijntjes gemaand zijn scheldpartijen achterwege te laten en ter zake te komen. Bij een van de laatste zittingen was Lüben niet aanwezig. Op een goed moment was zijn vervanger, de plaatsvervangend rechter van dienst, tussenbeide gekomen, toen een opgewonden getuige consequent over de beklaagden sprak in termen van bandieten en asociale elementen. De rechter had opgemerkt: “Als ik het goed begrijp gaat het hier niet om bandieten of asociale elementen; hun enige tragiek is dat zij katholieke priesters zijn…”

Diezelfde dag bleek dat Lüben niet was komen opdagen omdat hij een eind aan zijn leven had gemaakt: hij wenste het doodsvonnis niet uit te spreken en had geen andere uitweg meer gezien.

Op 13 november om vier uur ’s middags werd Kar Lampert onder de valbijl onthoofd. Met hem stierven Herbert Simoleit en Friedrich Lorenz. De documenten van hun doodsverklaring zijn bewaard gebleven. Als doodsoorzaak wordt opgegeven ‘plotselinge hart- en ademstilstand’. Op de regel ‘andere medische opmerkingen’ is ingevuld ‘onthoofd’.

Herbert Simoleit was op 8 mei 1908 geboren in Berlin-Steglitz. Omdat vader overtuigd protestant en moeder even overtuigd katholiek was, waren er vaak spanningen in het gezin. Moeder liet Herbert in het geheim dopen in de katholieke kerk. Van jongs af aan wilde hij priester worden. Maar dat lieten de financiële en huiselijke omstandigheden van moeder niet toe. Pas in 1933 hadden moeder en zijn zussen zoveel gespaard dat hij zijn hartenwens kon vervullen. In 1939 volgde de wijding.

Hij werkte enige tijd als kapelaan in Greifswald, en werd in mei 1941 overgeplaatst naar Stettin. Hij had met name veel zorg voor de jeugd, hield elke maand een lof met discussie na. Ook wist hij ’s avonds soldaten bij elkaar te halen om hen onderling te laten discussiëren. Een van die gasten was ingenieur Hagen die we ook al tegen kwamen bij vicaris Lampert. Op grond van diens rapporten en berichten behoorde kapelaan Simoleit tot de gezochte geestelijken die in de nacht van 4 op 5 februari overal in Pommeren werden gearresteerd.

De rest van zijn verhaal valt samen met dat Karl Lampert.

Friedrich Lorenz was op 10 juli 1897 geboren in Klein-Freden, een plaatsje in de buurt van Alfeld aan de Leine. Hij trad in bij de Oblaten van de Onbevlekte Maria (OMI), waar hij op 25 juli 1923 zijn geloften deed. Op 4 juli van het jaar daarop ontving hij de priesterwijding.

In 1934 kwam hij als kapelaan naar Stettin-Züllchow. Bij het uitbreken van de oorlog meldde hij zich aan als legeraalmoezenier en trok met zijn mannen het veld in. Hij had met name zorg voor vluchtelingen en Poolse soldaten die groot gevaar liepen., Hij bleek bijzonder handig in het vinden van uitwegen en vluchtroutes. Tot eind 1940 was hij met zijn soldaten in Nederland, België en Frankrijk.

In 1942 werd hij teruggeroepen en als kapelaan te werk gesteld in Stettin. Ook hij behoorde tot de geestelijken die in de nacht van 4 op 5 februari werden opgepakt. De rest van zijn verhaal valt samen met dat van Lampert en Simoleit. Op de dag van zijn terechtstelling stuurde hij een berichtje naar zijn overste: “Ik heb de heilige sacramenten ontvangen en mijn religieuze geloften hernieuwd.” Er was een ‘testament’ bijgevoegd:
‘Gods heilige wil moge geschieden. Hij heeft blijkbaar gewild dat ik niet langer zou leven dan 48 jaar, en niet langer dan 20 jaar priester zou zijn. Ik beveel mijn ziel aan in de barmhartigheid, goedheid en liefde van God. Mijn lichaam vertrouw ik toe aan de aarde waaruit het ook genomen is.
Bloed droop af van het kruis. Bloed druipt op onze altaren als hernieuwing van het kruisoffer. Aan dit bloed voeg ik mijn druppeltje toe bij wijze van aanbidding, verering en verheerlijking van God. Hem heb ik gediend.
Moge het een dankbetoon zijn voor alle genade en weldaden die ik mocht ontvangen, in het bijzonder de genade van mijn geboorte, de heilige doop, de eerste communie, het religieuze leven en het priesterschap.
Moge hierdoor worden uitgeboet mijn eigen zonden en de zonden van de wereld, met name de zonden die ik niet heb tegengehouden of waaraan ik mij mede schuldig heb gemaakt.
Moge het een bede en genade zijn voor mijzelf en voor allen die mij lief en dierbaar zijn.
Ik sterf als katholiek priester en als oblaat van de Onbevlekte Maagd Maria, in Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest! Geloofd zij Jezus Christus en de onbevlekte Maagd Maria!
Amen.
Pater Friedrich Lorenz OMI’


Bronnen
[Kem.1966p:207-218»Lampert; p:384-387»Simoleit; p:240-243»Lorenz;Tor.1987; Dries van den Akker s.j./2008.05.18]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen