× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 640-646  Gallus van St-Gallen

Info afb.

Gallus (eigenlijk Caileach, Gaileach, Gallech of Kallech; ook Gal, Gall, Gallen, Gallo, Gilian of Gilianus) van St-Gallen, Zwitserland; zwerfmonnik & abt; † tussen 640 en 646.

Feest 16 (& 17) oktober & 23 november (bisdom Straatsburg, tezamen met Columbanus).

Hij was halverwege de 6e eeuw in Ierland geboren en kreeg zijn opleiding in het beroemde klooster Bangor. Daar maakte hij o.a. de heilige abten Comgal († 601; feest 10 mei) en Columbanus († 615; feest 23 november) mee. Toen Columbanus in 585 naar het vasteland overstak, behoorde hij tot de twaalf die hem vergezelden. Zo was hij aanwezig bij de stichting van de beroemde abdijen Luxeuil, Annegray en Fontaines. Als een trouwe volgeling vergezelde hij zijn meester ook, toen deze op aandringen van koningin-moeder Brunhilde door koning Theodorik (ook Thierry II; † 613) uit Bourgondië werd verbannen. Ze werden over de Loire naar zee gevoerd met de bedoeling dat ze weer zouden oversteken naar huis. Maar dat was geheel tegen hun levensideaal van het vreemdelingschap.
Van de monding van de Loire trokken ze naar het noorden en bogen rechtsaf tot ze aan de Rijn kwamen. Deze rivier volgden ze stroomopwaarts.
In Beieren haalden ze zich de woede van de plaatselijke bevolking op de hals, toen Columbanus het biervat, aan Wodan toegewijd, wist op te blazen - waarmee hij bewees dat de Geest van Christus sterker was dan die van het heilige bier. Ook Gallus liet zich hier niet onbetuigd. In een ijverige poging de heidenen te bekeren, was hij alvast maar begonnen al hun afgodstempeltjes in brand te steken. Snel trokken ze verder...

In Zwitserland werden ze verwelkomd door de priester Willimar met de woorden: "Gezegend zij die komen in de Naam des Heren." Terwijl de broeders zo goed en zo kwaad als het ging hun best deden een voorlopig onderkomen te bouwen, kreeg Gallus de taak om te proberen de inlandse bevolking tot Christus te brengen. Daarbij wordt uitdrukkelijk verteld dat hij de inlandse talen vloeiend beheerste. De monniken leefden er in vrede tot het moment dat er oorlog uitbrak tussen de beide koningen Theodebert en de hun maar al te goed bekende Thedorik van Bourgondië. De laatste doodde zijn rivaal en kwam als overwinnaar uit de strijd. Omdat Columbanus het niet nog eens op een confrontatie wilde laten aankomen, besloot hij de Alpen over te trekken. Maar Gallus gaf te kennen dat hij zich daarvoor op het moment te ziek voor voelde. Zijn meester beschouwde dit als een teken van zwakte en verbood zijn reeds bejaarde leerling de Heilige Mis op te dragen, zolang hij, Columbanus, in zijn leven zou zijn. Gallus gehoorzaamde, bleef achter en vestigde zich in een eenzame kluizenaarswoning aan het meer van Konstanz.

Walafried Strabo, een monnik van Sankt-Gallen bewerkte in 1018 een levensbeschrijving van Sint Gallus die al uit 771 stamde. Hij schrijft:

'Toen Columbanus met zijn broeders weer verder getrokken was, verliet ook Gallus de plek waar hij tot dan toe met de anderen verbleven had. Met een kano en een visnet stak hij het meer over naar de plaats Arbon, waar de priester Willimar woonde. Bij hem klopte hij aan om onderdak. Deze nam hem gastvrij bij zich in huis en droeg de beide geestelijken Magnoald (of Maginold) en Theodorus op om extra zorg aan hem te besteden.'

Intussen verspreidde zich de roep van deze heilige man in de wijde omgeving. Toen dus Frideburga († 7e eeuw; feest 16 oktober), de dochter van hertog Gunzo ernstig ziek werd, stuurde de hertog boodschappers met de bede dat Gallus zijn geliefde dochter zou komen genezen. Gallus kwam, stortte een innig gebed bij de patiënt en bevrijdde het meisje van de ziekmakende geest, die haar in zijn greep had. Haar vader liep over van dankbaarheid en bood Gallus de bisschopszetel van Konstanz aan. Maar deze weigerde beslist.

'Gallus had namelijk het plan opgevat om zich uiteindelijk in de eenzaamheid terug te keren om daar zijn leven geheel en al aan God toe te wijden. Vandaar dat hij aan diaken Hiltibod vroeg of hij in de buurt een geschikte plek wist. Deze gaf ten antwoord:
"Vader, u moet wel bedenken dat de wildernis ruig en drassig is; er zijn hoge bergen en smalle dalen; er leven allerlei dieren, zoals beren, wolven in roedels en niet te vergeten de zwijnen. Ik ben bang dat ze u niet zo zien zitten, als ik u daarheen breng."

Maar de man Gods zei daarop:
"Als God vóór ons is, wie zal dan tegen zijn? Als Hij Daniël uit de leeuwenkuil heeft gered, zal Hij ook wel in staat zijn om mij te beschermen tegen de wilde beesten."

Toen de bedienaar merkte dat hij niet van zijn stuk te brengen was, sprak hij af:
"Goed, dan zullen we morgen het woud binnendringen en op allerlei plekken waar nooit iemand komt, gaan kijken, of we iets geschikts kunnen vinden. We moeten maar vertrouwen op de goedheid van de Schepper: dat Hij zo vriendelijk is ons de gids van Tobias mee te geven."

Zoals zijn gewoonte was bracht de man Gods de dag verder door in gebed; hij at in het geheel niet. Bij het krieken van de morgen gingen ze biddend en wel op weg. Zo waren ze al drie periodes van drie uur samen onderweg, toen de diaken zich af begon te vragen of de man Gods intussen niet iets moest eten. Maar hij kreeg te horen dat hij geen hap zou eten tot ze door Christus' genade een plek zouden vinden, waar ze een verblijf konden inrichten. Dus sloegen ze geen acht op hun vermoeide voeten en trokken onverstoorbaar verder. Zo stootten zij op het riviertje de Steinach. Hier besloten ze de nacht door te brengen, temeer daar er veel vis in het water bleek te zitten. Ze waren namelijk uitgekomen op de plek waar het beekje in de vorm van een watervalletje van de bergen afstroomt en in de rotsen daaronder een uitholling had gemaakt. Daar lieten ze het visnet in zakken dat ze bij zich hadden, waarop ze een behoorlijke hoeveelheid vis vingen. De diaken sloeg vuur uit twee stenen en begon alles klaar te maken voor een maaltijd. Intussen zocht de heilige man een stil plekje verderop om zijn gewone gebeden te verrichten. Maar hij bleef met zijn voet achter een doornstruik haken en viel voorover. Toen de diaken hem overeind wilde helpen, zei Gallus:
"Laat maar. Dit is de plek waar ik voortaan wil wonen. Het bevalt mij hier wel!"
Nadat hij uit zijn gebed was opgestaan, maakte hij uit hazelaarstokken een kruis en zette dat op die plek neer. Hij hing er ook een doosje in dat de relieken bevatte van de Heilige Maagd († ca 48; feest 15 augustus), Desiderius († ca 407; feest 23 mei) en Mauritius († ca 287; feest 22 september), de Romeinse legerhoofdman.

Toen zeiden ze met z'n tweeën hun gebeden totdat het donker begon te worden, aten de maaltijd en gingen slapen. Maar midden in de nacht stond Gallus weer op om voor het kruis zijn gebeden te doen. Zijn metgezel sloeg hem stiekem gade. Zo zag hij hoe er een beer de berg afkwam en in de restanten van hun maaltje begon te woelen. Maar Gallus, Gods uitverkorene, riep de beer toe:
"Groot beest, ik beveel je in de naam van de Heer, een flink stuk hout te halen en het op het vuur te gooien."
Onmiddellijk draaide de beer zich om, kwam even later terug met een enorm blok hout en legde dat in het vuur. Daarop wierp Gallus hem als beloning een stuk brood toe met het bevel:
"In naam van onze Heer Jezus Christus zeg ik je uit dit dal te verdwijnen. De flanken van de bergen zullen we samen met je delen, maar hier verbied ik je schade te doen aan mens en vee."
En meteen hobbelde de beer weg. Toen sprong Hiltibod op en wierp zich voor Gallus neer met de woorden:
"Nu weet ik echt zeker dat u een man Gods bent, want zelfs de wilde beesten doen wat u ze zegt."
Maar Gallus reageerde onmiddellijk:
"Pas op dat je hier met niemand over spreekt tot je de heerlijkheid van God zult aanschouwen."

Op de plek waar hij het kruis had opgericht bouwde Gallus voor zichzelf een cel. Hij verzamelde twaalf broeders rond zich, die hem gehoorzaamden en hem als vader vereerden...'

De stad die daar later uit zou groeien is naar hem genoemd: Sankt-Gallen.

'(Toen Gallus na verloop van tijd nog eens naar Arbon overgestoken was en er tijdens de maaltijd met de priester en de diaken een vrolijke sfeer heerste, merkte de diaken op: "Als er nu een beer zou zijn geweest, zou Gallus hier hem vast en zeker met weldaden overladen hebben heengezonden." Daarop vroeg de priester waar die woorden op sloegen; en zijn diaken vertelde het hele verhaal.)'

Intussen had Columbanus zijn zwerftocht beëindigd, met het stichten van het beroemde klooster Bobbio, aan de andere kant van Alpen. Op een novemberzondag van het jaar 615 maakte Gallus aan zijn gelovigen in de kerk bekend dat God hem vannacht had laten zien hoe zijn oude leermeester gestorven was. Vandaar dat hij besloten had voor het eerst weer de Heilige Mis op te dragen en wel voor de zielenrust van Columbanus. Tegelijk stuurde hij zijn diaken Magnoaldus naar Bobbio om navraag te doen naar het overlijden van de grote abt. Deze kwam na een paar maanden terug met de staf die altijd aan Columbanus had toebehoord: hij had hem aan zijn leerling Gallus nagelaten.

Deze staf zou in de 9e eeuw nog altijd boven het altaar van het Sankt-Gallenklooster gehangen hebben. Heden ten dage worden er nog twee stukken van bewaard in aparte reliekschrijnen: één in Kempten en één in het door de Magnoaldus gestichte klooster te Füssen, Zuid-Duitsland.
In 627 bereikte Gallus het verzoek van zijn vroegere broeders te Luxeuil om er hun abt te worden. Hij weigerde en sleet zijn laatste jaren als eenvoudig kluizenaar temidden van zijn nieuwe volksgenoten.

Verering & Cultuur
Ook na zijn dood - zo geloofden zijn vereerders - verrichtte Gallus nog vele wonderen.


Legende
'Er was eens een jaar van misoogst. Daarom kregen de zwijnen van het klooster maar weinig te vreten. Trouwens ook de dieren in het woud konden tot in de wijde omgeving maar nauwelijks boomvruchten vinden. En ook ander veevoer was er niet. Toen gebeurde het dat de kudde zwijnen van klooster St-Gallen uitbrak, het hele woud doorkruiste en zelfs de Rijn op een doorwaadbare plaats overstak op zoek naar voedsel. De zwijnenhoeder schrok geweldig toen hij bemerkte dat al zijn dieren verdwenen waren. Hij zette de achtervolging in en vond ze na lang zoeken op een plek waar ze voedsel in overvloed hadden en heerlijk lagen te luieren. Maar omdat hij zelf de weg terug niet meer wist, besloot hij tenslotte maar op die plek te blijven en ook hij kon zich daar tenminste te goed doen aan het vlees en de vruchten die er volop te vinden waren. Op den duur was zijn kudde flink vetgemest. En intussen probeerde hij een oplossing te vinden voor de vraag, hoe hij van hier zonder heg of steg te weten weer naar huis terug zou kunnen keren. Toen droomde hij 's nachts van een oude man, zeer edel van houding en voorkomen, en eerbiedwaardig door zijn grijze haren. Deze sprak tot hem:
"Ik zie dat je zwijnen intussen lekker in het vlees zitten; ik raad je aan naar huis terug te gaan."
Maar toen de herder te kennen gaf dat hij de weg niet wist, gaf de oude man hem ten antwoord:
"Kijk naar het moederzwijn, dat door de kudde als de aanvoerder wordt beschouwd; dat moet je met twijgen opdrijven. De richting die zij kiest, is goed; ga die kant op."

Dat deed die herder. En zo liep hij achter het dier aan dat de leiding had en kwam zonder dat hij er al te veel fiducie in had, toch linea recta tenslotte bij het klooster uit. Daar hadden ze er niet meer op gehoopt dat ze ooit nog iets van hun herder en zijn dieren zouden horen. En ieder roemde in dit verhaal de verdienste van de heilige Gallus; want het was natuurlijk aan hem te danken, dat het allemaal zo goed was afgelopen.'

De prachtige kloosterbibliotheek van Sankt-Gallen bevat nog steeds een paar handschriften van Sint Gallus zelf.
Hij is patroon van het Zwitserse bisdom St-Gallen; daarnaast wordt hij vereerd als patroon van ganzen en hoenders (waarschijnlijk vanwege zijn naam: 'gallus' = 'haan'). Zijn voorspraak wordt ingeroepen voor koortslijders.
Hij wordt afgebeeld met een beer (vanwege de legende).

Weerspreuk(en)
16 oktober

'Auf Sankt Gall
bleibt die Kuah im Stall' [213]
[Met Sint Gal
blijft de koe op stal]

'Giesst Sankt Gallus wie ein Fass,
wird der nächste Sommer nass' [213]
[Giet Sint Gallus als een vat
dan wordt de zomer strakjes nat]

'Ist Sankt Gallen trocken,
so folgt kein Sommer mit nassen Socken' [213]
[Is Sint Gallus droog
de broekspijp in de zomer niet omhoog]

'Ist Sankt Gallus nass,
ist's für die Wiesn koa Spass' [213]
[Is Sint Gallus nat
betreurt de weide dat]

'Met Sint Gal
moet de koe op stal' [131; 213]

'Sankt Gal:
der erste Schneefall'
[Sint Gal:
de eerste sneeuwval]

'Sankt Gallen
lässt den Schnee fallen' [213]
[Sint Gallen
laat al sneeuw vallen]

'Sankt Gallen
lässt den Schnee fallen;
treibt die Kuh in den Stall
und den Apfel in den Sack' [351]
[Sint Gallen
laat al sneeuw vallen,
stopt de koe in de stal
en de appel in de zak]

'Sint Gallen
laat soms al eens sneeuw vallen' [131; 213]

'So trocken wie Sankt Gallen
so trocken wird der Sommer vallen' [213]
[Zo droog als met Sint Gallen
zal de zomer uitvallen]


Bronnen
[000; 000»posters:04:040; 000»sys; 100; 101»Gall; 102»Gall; 103; 104; 105; 107/6kol:346»Gall; 109; 110; 111p:551(G.-richt-kruis-op); 115a; 118p:126p:59; 122; 126p:59; 127; 132; 138p:519; 140; 141; 151p:136.154; 160p:119.224; 166p:119.121; 175p:79; 180; 200; 219p:24-25(klooster); 229p:536(G.-richt-kruis-op); 251p:65.67; 252; 284p:149»Gal; 316p:77; 328p:323; 329/4p:1287; 339p:240; 368; Dries van den Akker s.j./2007.09.24]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen