×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Aegidius (ook Egidius, Gilles of Gillis) van St-Gilles, Frankrijk; kluizenaar & abt; tussen 721 en 725.
Feest 1 september
Geschiedenis
Dat Aegidius echt bestaan heeft lijdt geen twijfel. Maar welke verhalen die om zijn personen geweven zijn, op waarheid berusten en welke bijvoorbeeld zijn verward met anderen die ook Aegidius heten, is lang niet altijd duidelijk.
De Acta Sanctorum komen tot de volgende slotsom. Aegidius was waarschijnlijk van Griekse afkomst. Hij moet rond 640 geboren zijn. Op vijfentwintigjarige leeftijd verliet hij zijn vaderland en bereikte over zee de Franse zuidkust. Twee jaar lang woonde hij in de buurt van Arles, of een andere plaats. Van daaruit trok hij met een Veredemius de eenzaamheid in om als kluizenaar te gaan leven. Ze vestigden zich ergens aan de Gard. Na zo'n twee jaar - dus in 670 of 671 - besloot Aegidius een nog eenzamere plek op te zoeken. Hier werd hij twee jaar later in augustus of september 673 door de Visigotische koning Flavius Wamba aangetroffen. Met deze gebeurtenis is de beroemde legende van het hert of de reekoe verbonden.
Gilles was afkomstig uit Athene. Zijn ouders waren van adel. Van kindsaf aan had hij zich verdiept in de gewijde letteren. Op een dag ging hij als gewoonlijk naar de kerk. Op een pleintje lag een zieke, die hem om een aalmoes vroeg. Gilles gaf onmiddellijk zijn hele tuniek. Op het moment dat de zieke deze aantrok, was hij genezen.
Bij de dood van zijn ouders stond Gilles de gehele erfenis af aan Christus. Op een andere dag genas hij door zijn gebed een man die door een slang doodgebeten was.
Hij genas ook een bezetene. Deze leidde met zijn geschreeuw in de kerk teveel de aandacht van de andere kerkgangers af. Maar nu werd Gilles bang, dat hij te populair zou worden onder de mensen. Hij vluchtte in het geheim naar de kust. Daar zag hij juist hoe schepelingen dreigden om te komen in een geweldige storm. Op zijn gebed ging de wind meteen liggen.
Toen die zeelui hoorden, dat hij graag naar Rome wou, namen ze hem uit dankbaarheid gratis mee. Het schip kwam echter in Arles terecht. Daar verbleef hij twee jaar bij de heilige Cesarius, bisschop van die stad. Ook genas hij daar een vrouw die al drie jaar ten prooi was aan koortsaanvallen. Toch wou hij het liefst de eenzaamheid in. Hij verliet dus stilletjes het stadje en leefde enige tijd met de eremiet Veredomius op een plek waar God ten gunste van hem de onvruchtbaarheid deed ophouden. Maar nog steeds drong het gerucht van zijn wonderen tot bij de mensen door. Hij verliet dus zijn metgezel en trok zich nog verder in de eenzaamheid terug. Tenslotte vond hij een grot dichtbij een bron. Bovendien kwam daar geregeld een reekoe die hem melk gaf om van te leven.
Op een dag kreeg de zoon van de koning dat hert tijdens de jacht in de gaten, en zette het met zijn honden achterna. Doodsbang zocht het zijn toevlucht bij Sint Gilles. Deze kwam naar buiten op het rare schreeuwgeluid van het beest en hoorde hoe de jagers er aankwamen. Hij vroeg dus aan God om het dier te redden dat hem zo trouw van voedsel voorzag. Waarop geen van de honden het dier durfden te benaderen. Ze keerden onverrichterzake bij de prins terug, en omdat de nacht begon te vallen, moesten de jagers hun jacht opgeven. De volgende dag ging het net zo: voor ze het dier te pakken hadden, viel de duisternis in. Toen de koning ervan hoorde, nodigde hij de bisschop en alle hoogwaardigheidsbekleders uit om deel te nemen aan de jacht op dit aantrekkelijke dier dat steeds aan zijn achtervolgers wist te ontsnappen. Ook nu durfden de honden het dier niet te benaderen. Wel had één der aanwezigen met zijn pijl onwetend de heilige monnik verwond. Toen de jagers zich eenmaal een weg hadden gebaand door het dichte struikgewas, ontdekten ze een grijsaard in monnikspij met een reekoe, die zich aan zijn voeten had neergelegd. De koning en de bisschop stegen af en traden te voet naderbij met de vraag wie hij was, waar hij vandaan kwam, hoe hij terecht was gekomen op zo'n onherbergzame plek, en wie hem die wond had toegebracht. Ze vernamen dat zij daar zelf schuld aan waren; ze reikten hem een grote hoeveelheid geneesmiddelen aan, met daarbij een schat aan geschenken.
Maar de heilige wenste ze zelfs nog geen blik waardig te keuren: de geschenken niet en de geneesmiddelen ook niet.
Sterker nog, in het besef, dat Gods kracht des te meer in zwakheid aan het licht komt, bad hij God dat deze hem niet zou genezen van zijn verwonding.
[183]
Geschiedenis (vervolg)
In de maand Augustus trok koning Wamba na de verovering van de Zuid-Franse stad Maguelonne op om een beleg te slaan rond de stad Nîmes.
Een middeleeuwse geschiedschrijver weet te vertellen dat daar in de buurt een vreemdeling woonde die in een visoen had gezien hoe de stad gespaard zou blijven, omdat de bevelhebber van het leger een gelovig man was. Zou dat Aegidius geweest zijn? Hij was inderdaad een vreemdeling en leidde zo'n heilig leven dat het niet vreemd is - zeker niet in die tijd - dat hij voorspellende gebedsvisioenen had.
Het kan ook zijn dat de ontmoeting tussen Aegidius en koning Wamba plaatsvond in de maand september. Immers Wamba had een gedeelte van zijn leger vooruitgestuurd om Nîmes te veroveren. Toen Nîmes eenmaal genomen was, is hij er pas naartoe gegaan. In afwachting van zijn opmars kan hij tijdens de jacht op Aegidius gestoten zijn, zoals de legende vertelt.
Hoe dan ook, in 673, 674 stond koning Wamba hem het hele gebied af om er een klooster op te vestigen. Het werd toegewijd aan Sint Petrus en al vlug stroomde het vol met nieuwe monniken. In 684 maakte paus Benedictus II het St-Petrusklooster exempt; dat wil zeggen dat het niet onder gehoorzaamheid viel van de plaatselijke bisschop. De bisschop kon zich er dus niet bemoeien met de interne gang van zaken. Bovendien schonk de paus bij die gelegenheid twee planken van cypressehout; de een zou dienst doen als drempel, de ander als kroonlijst van de toegangspoort tot het klooster.
Het klooster kwam tot geweldige bloei. Waarschijnlijk zelfs zozeer dat de monniken vervuld waren van trots. Immers, Aegidius tempert het enthousiasme door te voorpsellen dat het tot de grond toe zou worden verwoest.
Dat gebeurde inderdaad tijdens de invallen van de Saracenen in 720. Aegidius was toen al tachtig jaar... In de oude boeken is er sprake van dat hij door Karel Martel naar het hof in Orléans werd ontboden. Dat kan zeer wel in deze tijd geweest zijn. Deze was na zijn overwinning op Chilperik koning geworden van Neustrasië en Bourgondië, en kwam in 719 naar Orléans. In datzelfde jaar 719 drong de opperbevelhebber van de saracenen op zijn veroveringstocht door tot in Zuid-Frankrijk. Het ligt voor de hand dat Aegidius met zijn monniken zijn toevlucht zocht in het koninkrijk van de Franken, dat Karel Martel van hem hoorde en hem vroeg naar Orléans te komen.
Waarschijnlijk heeft Aegidius de Saracenen niet afgewacht. Hij kan simpelweg het voorbeeld hebben gevolgd van zijn collega Sint Romulus uit het St-Baudeliusklooster. Die vluchtten bij de nadering van de Saracenen vanuit de stad Nîmes naar Bourgondië.
Een of twee jaar later is hij waarschijnlijk weer met zijn monniken naar zijn klooster teruggekeerd. Dat zou samenvallen met de nederlaag van de Saracenen in de slag bij Toulouse in 721, waar hertog Eudo van Aquitanië als overwinnaar uit de strijd kwam. In 725 kwamen de Saracenen terug en verwoesten toen grote delen van Zuid-Frankrijk. Daarbij werd Aegidius' St-Petrusklooster geheel met de grond gelijk gemaakt, juist zoals hij voorspeld. Kort daarvoor, ergens tussen 721 en 725 moet hij op hoge leeftijd gestorven zijn.
Er bevinden zich relieken van hem in de St-Sernin te Toulouse.
Verering & Cultuur
Hij ligt begraven in de kerk die gebouwd is op de plek waar hij heeft geleefd. Daar groeide een kloostertje uit en tenslotte het plaatsje dat naar hem is genoemd: Saint-Gilles, in de nabijheid van de stad Nîmes. Saint-Gilles groeide in de middeleeuwen uit tot een druk bezocht bedevaartcentrum; het lag op de route naar Compostella. Waarschijnlijk vanwege deze verering is Egidius één van de Veertien Noodhelpers geworden; daar neemt hij een uitzonderlijke plaats in, want hij is de enige niet-martelaar onder hen.
Omdat zijn feestdag zo gunstig in het seizoen lag, was het in vele plaatsen op 1 september Sint-Gillismarkt; dat betekende een vrije dag. In Delft bijvoorbeeld was dat de dag dat deur aan deur de belasting werd opgehaald. In de eerste week van september vindt in het Vlaamse Mulken een St-Gillesbedevaart plaats.
Sint-Gillis wordt afgebeeld als eremiet in de eenzaamheid; vaak als abt; meestal met een reekoe naast zich; dikwijls klimt het dier tegen hem op om bescherming te zoeken.
Hij is patroon van Edinburgh, Graz, Heiligenstadt, Jülich, Karinthië, Klagenfurt, Neurenberg, Oschatz (ten oosten van Leipzig), Osnabrück, Saint-Gilles (Sint-Gillis, België), Saint-Gilles-du-Gard (Languedoc), Sankt Gilgen (in Oostenrijk), Sint-Gillis-bij-Dendermonde, Sint-Gilles-Waas en van Toulouse.
Daarnaast van wild waarop gejaagd wordt, van vee en bosbescherming, van jagers en boogschutters; van herders en paardenhandelaren; van slijpers en smeden; van bedelaars; van grieppatiënten, leprozen, melaatsen; van zogende moeders en huilende kinderen (Krijs-Gilles); van kreupelen.
Hij wordt aangeroepen tegen epilepsie, besmettelijke ziekten, chronische infectie, kanker, lepra, pest, spastisch lijden, waanzin en tegen echtelijke onvruchtbaarheid; storm, droogte en brandgevaar; tegen angst en ongeluk; bovendien bij geestelijke nood, schaamte en verlatenheid, voor goede biecht (hij zou Karel Martel ooit zover hebben gekregen iets beschamends toe te geven) en tegen veedieven.
Weerspreuk(en)
'Ägidius Regen
kommt gans ungelegen'[213]
[Met Sint-Gillis regen
komt heel ongelegen]
'Als 't op Sint Gillis regent,
zal het lang blijven aanhouden'[213]
'Gib auf Ägidi-Tag wohl acht,
er sagt dir was der Monat macht'[213]
[Met Sint-Gilles opgelet
de toon van 't weer voor heel de maand gezet]
'Het weer dat Sint-Gillis biedt
en eindigt in vier weken niet'[131;213]
'Is Sint Egidius heet,
't geeft schone herfst met zweet'[213]
'Is 't schoon met Sint-Egied,
tot Sint-Michiel [29 spt] regent 't niet.'
'Is 't schoon met Sint-Giel
dat zal zijn tot Sint-Michiel'[213]
'Les vents de Saint-Gilles et suivant
Repassent en fortes bises bien souvent'[282b]
[Winden met Sint-Gilles en later dagen
komen straks als noordwesters plagen]
'Regen am Ägidiustag, gibt nassen Herbst'[213]
[Regen met Sint-Gillis geeft een natte herfst]
'S'il fait beau à la Saint-Gilles,
Cela durera jusqu'à la Saint-Michel'[282b]
[Is het mooi weer met Sint-Gilles,
dan duurt dat tot Sint Michiel]
'S'il pleut à la Saint-Gilles,
C'est pour quarante jours'[282b]
[Als het regent met Sint-Gilles,
dan is 't voor veertig dagen]
'S'il pleut à la Saint-Gilles,
Les essarteurs rangent la houe au grenier.'[282b]
[Als het regent met Sint-Gilles,
bergen de landontginners de hak in de schuur]
'Sint-Egidius-weer
komt in de herfst weer'[213]
'Sint-Giel met zonneschijn,
dan zal dat nog vier weken zijn'[213]
'Sint Gilleke:
't kloske op 't spilleke;
Sint-Michiel:
't kloske op 't wiel.[131]
'Sint-Gillis verbud de unjere den achterunjere
en kort 'n stuver aan den daagloon'[213]
[Sint-Gillis verbiedt het middagdutje
en kort het dagloon met een stuiver
(= een uurloon voor één uur minder werken
wegens het korten van de dagen)
'Sint Gillis weer
houdt vier weken aan'[213]
'Wie Ägidius sich verhält
ist der ganze Herfst bestellt'[213]
[Het weer van Sint-Egied
wijkt de hele herfst niet]
Dat was wel het mooiste hert dat ze ooit gezien hadden. Onmiddellijk klonk er hoorngeschal. De jagers wendden de teugels van de paarden. De hele meute honden werd er achteraan gejaagd. Uitgelaten blaffend renden ze in de richting waar het dier verdwenen was, hun staart omhoog, de neus vlak langs de grond om het spoor te kunne volgen. Toch was het hert in het voordeel. Met majesteitelijke sprongen van links naar rechts en weer naar links zigzaggend maakte het zich uit de voeten. Het dichte kreupelhout was geen probleem. Moeizaam vochten zich de jagers een weg door struiken en dicht opeen gegroeide bomen. Hier kwam nooit iemand. Onbegaanbaar terrien. Maar zo'n mooi hert: dat moesten ze en zouden ze te pakken krijgen. Vader zou trots zijn. Het geblaf van de honden verwijderde zich steeds verder. Zolang ze dat hoorden, hadden ze kans.
Eigenlijk was prins Flavius er door zijn vader, koning Wamba op uitgestuurd om aan eten te komen. Na een vermoeiende tocht door Spanje en een succesvol beleg voor de muren van de plaats Maguelonne, was de stad veroverd en in handen gevallen van Flavius Wamba, vorst der Visigothen. Hij had de voorhoede van zijn lger meteen doorgestuurd naar Nîmes. Maar de achhterblijvers, een paar honderd manschappen, hadden voedsel nodig gehad. Maar dit hert maakte er toch een wedstrijd van, een erekwestie. Ze moesten het hebben. Ze kwamen op de plek waar de honden voor ondoordringbaar struikgewas stonden te blaffen. Zelfs de dieren konden er niet doorkomen. laat staan de jagers op hun paarden. Ze keken elkaar aan; haalden hun schouders op: "Morgen nog eens proberen..."
Bij thuiskomst vertelde prins Wamba aan zijn vader over dat fabulueze hert: "Prachtige sprongen, vader. Alsof er springveren in zijn poten zitten. We moeten het hebben." De volgende dag gingen er veel meer mee dan gisteren. Soms vingen ze een glimp op van het prachtige dier. Maar weer werden ze gestuit door ondoordringbaar struikgewas. Weer stonden de honden wezenloos te blaffen tegen stomme braam- en doornstruiken. Toen ze ook voor de tweede avond zonder prooi terugkwamen, begon de koning zelf jachtkriebels te voelen. Hij stelde een grote beloning in het vooruitzicht: het hele grondgebied waarop de jacht op het hert zou plaatsvinden, was voor degene die het uiteindelijk zou weten te treffen. Niet alleen koning Flavius en zijn zoon Wamba, maar ook de generaals en de onderofficieren, ja de gewoontse rijknechten, pages en schildknapen gingen mee: ieder met een vlammetje hoop in het hart, dat dit buitenkansje hem in de schoot zou vallen.
Het liep al tegen de middag, toen hoorngeschal duidelijk maakte dat het hert was gezien. Er werd een breed front getrokken, zodat het dier niet tussen de jagers door zou kunnen glippen. Zo werd het almaar meer opgejaagd en in het nauw gedreven. Ze hoorden het brullen in doodsnood. Een vreemd klaaglijk geluid. Een gejuich steeg op uit de rangen van de jagers: vandaag zouden ze het te pakken krijgen. En plotseling stonden ze weer voor hetzelfde struikgewas als de vorige twee dagen. Wat daarachter was, kon niemand zien. Daarvoor was de begroeiing te dicht. Maar het klaaglijke geloei van de reekoe klonk vreemd op vanuit het onzichtbare bos. Op goed geluk legde een van de hovelingen aan en schoot een pijl dwars door de struiken. Nu meenden sommigen dat ze een kreet van pijn hoorden. Anderen zeiden dat het verbeelding was. De koning gaf zijn mannen een teken dat ze rust moesten nemen. Hij steeg af en beval zijn zoon hetzelfde te doen. Toen wees hij een paar zwaarddragers aan, sterke kerels met dikke gesopierde armen. Zij moesten zich een weg hakken door het struikgewas. Maar de natuur is taai. En na een paar lieten ze hevig zwetend hun armen zakken. Nieuwe kappers en hakkersd werden aangewezen. Ook zij vorderden enkele meters, waarna er al weer een derde ploeg aan te pas moest komen. Zo verstreken enkele uren. Van achter dit taaite groeisel klonk nu geen geluid meer. Het dier had zich een uitstekende schuilplaats uitgekozen. Zou het er nog wel zijn. Eindelijk, eindelijk begonnen de takken en struiken wat lichter te worden en kon je iets zien...
Het schouwspel dat de koning en zijn zoon te zien kregen, hebben ze sindsdien nooit meer vergeten en heeft de geschiedenis van die streek volkomen veranderd. Daar stond het hert - bij het zien van die oorlogszuchtige mannen die het duidelijk op haar hadden gemunt, begon het weer dat klaaglijke loeigeluid uit te stoten. Het stond rechtop tegen een man in een groezelig lang zwart gewaad, de voorpoten op zijn schouder. Hij had zijn armen in een beschermend gebaar rond het dier geslagen. De pijl die een der hovelingen zijuist had afgeschoten, stak in zijn linker bovenarm; het had maar een haar gescheeld of hij was in het hart geraakt geweest. De man, die mager en tanig was, had een lange baard, waar ongedierte in zat en schimmels in groeiden. Maar het meest van al trokken zijn ogen alle aandachht naar zich toe. Vlammmende, fonkelende ogen. Onwillekeurig deinsde de koning der Visigothen achteruit, en de kroonprins der Visigothen ook. Alsof de ogen van die man onzichtbare pijlen op hen afschoten. Toen zij enigszins van de verbijstering bekomen waren, vroegen zij: "Wie bent u? Wat doet u hier? Wat heeft u met dat hert? Dat is van ons...!"
De man besteedde eerst alle aandacht aan het hert. Hij stelde haar op haar gemak, fluisterde zachte woorden in haar oren; ze bewoog haar oren op en neer, alsof ze haar aandacht verdeelde tussen de vriendelijke geluidjes van haar beschermer en de angst voor haar belagers. Tenslotte legde zij zich aan zijn voeten neer. Toen pas nam hij de moeite zich tot zijn gasten te richten: "Komt u verder. Ik heb weliswaar weinig te bieden. En u schijnt nog wel van koninklijke bloede. Slechts een beker water heb ik voor u, wat bosvruchten en boomstronk om op plaats te nemen. De vorst der Visigothen hadden verfijnde omgangsvormen geleerd!
U zult wel verbaasd zijn dat ik u vandaag toespreek. Want zoals u weet valt Sint Gilles op 1 september. En met het onderwerp, jagen, heb ik ook niets. Het enige dat ik najoeg in mijn leven, was de stilte van het gebed en ongestoord verwijlen bij de dingen van God. Dat brengt mij wel op de vraag wat u eigenlijk najaagt in uw leven.
Maar dit is niet het moment van woordpelletjes. Ik wil het met u hebben over de ervaring dat je opgejaagd wórdt. Dat ze je achternazitten en niet met rust laten. Kent u dat gevoel? Ik wel. In mijn land van herkomst, Griekenland, wilden ze mij bisschop maken. Daar was ik volkomen ongeschikt voor. Maar hoe meer ik dat zei, hoe meer ze mij bewonderden om mijn bescheidenheid. Ze geloofden me niet. Toen ben ik gevlucht. Ver weg naar het westen. Helemaal tot in Gallië, Frankrijk. Daar verstopte ik mij diep in een ondoordringbaar bos, bij een bron. Ik bouwde een hutje. Eindelijk had ik gevonden wat ik najoeg. De stille eenzaamheid van het kluizenaarsbestaan. Ik leefde van de bosvruchten en sloot vriendschap met de dieren. Heerlijk.
Op een dag was er lawaai in het bos. Een hinde sprong brullend van angst door het dichte struikgewas en ging recht tegen mij op staan. Ik verloor zowat mijn evenwicht. Het arme dier trilde over het hele lijf, de ogen groot opgezet van paniek. Het angstkreten gingen door merg en been. Ik sloeg mijn mantel om haar heen en probeerde het te kalmeren. In de verte hoorde ik het blaffen van jachthonden, en stemmen die iets riepen. Blijkbaar was mijn hinde op de vlucht voor een jachtpartij. De struiken waren zo ondoordringbaar dat zelfs de jachthonden er niet door konden. Maar toch kwam het geluid steeds dichterbij. Ik hoorde kapgeluiden. Ze waren bezig zich een weg te banen in mijn richting. Het dier in mijn armen kroop zowat in me. Ik sloeg mijn armen nog steviger om haar heen. Plotseling vloog er iets dwars door het struikgewas: een pijl. Hij miste het dier, maar kwam in mijn bovenarm terecht. Dat deed flink pijn.
Eindelijk stonden ze vóór me, de jagers. Stomverbaasd dat ze hier een mens aantroffen. En nog wel met mijn armen om het dier waar zij achteraan hadden gezeten. De op goed geluk afgeschoten pijl in mijn arm wees bijna als een beschuldigende vinger in hun richting. De honden jankten en slopen om mij heen, maar durfden niet dichterbij te komen. De aanvoerder kwam naar voren en stelde zich voor als de koning aan wie dit bos toebehoorde. Het was zijn jachtgebied. Hij vroeg mij wat ik daar deed. Een van zijn hoge gasten sprak mijn taal en fungeerde als tolk. Ik maakte er gebruik van om vrijgeleide te bepleiten voor mijn hinde. Ik legde uit dat jagen angst inboezemt: niet alleen bij dieren, ook bij mensen. Ik vertelde hem dat dit hele tafereel wel erg aan Christus deed denken. In de hinde zag ik het lot van vele mensen die opgejaagd werden en een veilig heenkomen zochten. En dat ze het vonden bij Christus.
De pijl in mijn arm herinnerde aan de pijn die Christus heeft overgehad voor de mensen die bij hem zijn toevlucht zochten. De koning was onder de indruk. Hij beval zijn heelmeesters mijn wond te verzorgen en schonk mij het terrein om daar een kloostertje te beginnen. U kent het als Saint-Gilles du Gard in Zuid-Frankrijk.
Mijn verhaal herinnert aan Jezus’ woorden: “Word je achterna gezeten of opgejaagd, heb je geen rust? Kom maar bij Mij. Ik zal je rust en veiligheid geven.”
[Dries van den Akker s.j.]© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen