× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contactzoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 48  MARIA, dood en hemelopneming

Info afb.
 Inhoud van deze pagina  Algemeen
Maria's innerlijke groei
Zou het zo gegaan zijn?
Bij de dood van Maria

Maria. Dood en Legende van haar opneming in de hemel

Feest 15 augustus.

Zie ook: 0 mei, Maria-verering[6 en 7],
Maria's sterfbed
Maria's tenhemelopneming

Volgens de opgaven van Anna Katharina Emmerich stierf Maria in het jaar 48 op 64-jarige leeftijd. Beroemd zijn de legendes die daar omheen geweven zijn.

Het afsterven van Maria is ons niet overgeleverd in de Bijbel, maar via mondelinge traditie en de zogeheten apokriefe evangeliën. Dat zijn vrome verhalen die vanuit de volksoverlevering zijn ontstaan en doorgegeven, vaak aangevuld met wonderlijke gebeurtenissen die het geloof van de christenen uit de eerste eeuwen moesten voeden en bevestigen. De oudste geschriften die over Maria’s heengaan vertellen, plaats men tegenwoordig ergens in de 4e of 5e eeuw. Dat is de tijd over de vraag hoe men op de juiste wijze over Jezus’ persoon moest spreken: was Hij God of mens. Het concilie van Nicea (325) bepaalde dat Hij én God én mens was: volledig God én volledig mens. Doordenkend op dat laatste element concludeerde men dat Maria dus de eretitel toekwam ‘Moeder van God’ (Theo-tokos: God-barende). Dat werd vastgelegd op het concilie van Efese in 431. Men vermoedt dat de legende van Maria’s sterfbed en ten hemelopneming in de tijd van die discussies zijn beslag heeft gekregen: dus ergens tussen halverwege de 4e en de 5e eeuw.

Maria’s dood en ten-hemel-opening
[naar: 'Maria's Opneming' in H.BAKELS 'Nieuwtestamentische Apocriefen of het nadere over Jezus zijne Ouders en Apostelen en andere (voornamelijk nieuwtestamentische) personen, volgens schrijvers vooral uit de eerste twee eeuwen onzer jaartelling in Twee Deelen; Deel II, Amsterdam, 1923 p.46-49]

[Toen de moeder van Jezus stervende was, werden alle twaalf apostelen opgeroepen om bij haar afsterven aanwezig te zijn. Van heinde en ver moesten zij zich naar Jeruzalem begeven. De apostel Johannes is in onderstaand verhaal de verteller.]

12. En de Heilige Geest zei tot de apostelen: "Er zal een aardbeving zijn. Op dat moment zullen jullie allemaal van alle uithoeken van de bewoonde wereld door de lucht bij elkaar gebracht worden in het heilige Bethlehem omwille van de Moeder van onze Heer Jezus Christus: Petrus vanuit Rome, Paulus vanuit Tiberias, Thomas vanuit de binnenlanden van India, Jacobus vanuit Jeruzalem.

13. Petrus' broer Andreas, Filippus, Lucas en Simon de Kanaäneeër en Thaddeus die reeds gestorven waren, werden door de Heilige Geest opgewekt uit hun graf. De Heilige Geest gaf hun te kennen: "Denkt niet dat het uur van de opstanding al gekomen is. Nee, u moet opstaan uit uw graf om aanwezig te zijn bij het eerbetoon en het wonderwerk dat aan de Moeder van Heer voltrokken gaat worden. Want de dag dat zij van hier zal heengaan en opgenomen wordt in de hemel, is aangebroken.

14. Marcus leefde nog. Hij moest er vanuit Alexandrië bijgehaald worden. Toen Petrus in zijn wolk boven de ontmoetingsplaats was aangekomen, liet de Heilige Geest hem daar hangen tot het moment dat alle anderen zich daar rond hem verzameld hadden.

15. Toen wij bij de moeder van God onze Heer waren binnengetreden, bogen zij hun knieën met de woorden: "Wees niet bevreesd of bedroefd. God de Heer die uit u geboren is, zal u omstraald met heerlijkheid uit onze wereld wegnemen." Zij verheugde zich om God haar redder. Zij richtte zich op in haar bed en zei tot de apostelen: "Ik vertrouw erop dat onze God en Meester uit de hemel naar hier toe zal komen. Ja, ik zie Hem zelfs al. Precies zoals jullie naar hier gekomen zijn, zal ik uit het leven weggenomen worden. Maar als je wilt, vertel mij dan eens hoe jullie wisten dat ik zou heengaan en dat jullie dus in allerijl naar hier gekomen bent: waar zaten jullie op dat moment? In welke landen allemaal?"[-]

16. Daarop zei Petrus tot de anderen: "Natuurlijk willen wij aan de wens van de moeder van onze Heer tegemoet komen. Ik stel voor dat ieder van ons vertelt wat de Heilige Geest heeft gezegd."

17. Ik, Johannes, begon: "Toen ik het heiligdom te Efese binnenging om de eredienst te verrichten, zei de Heilige Geest tot mij: 'Het moment dat de moeder van uw Heer gaat overlijden, is aangebroken. Ga naar Bethlehem om haar nog één keer te begroeten.' Een wolk van licht bracht mij vervolgens naar hier en zette mij daar bij de deur op de grond."

18. Toen kwam Petrus aan de beurt: "Ook ik hoorde een stem. Het was vroeg in de morgen en ik liep op dat moment te wandelen in de stad Rome. Het was de Heilige Geest die mij zei: 'De tijd dat de moeder van uw Heer zal sterven is aangebroken. Ga naar Bethlehem om haar nog één keer te begroeten.' Daarop bracht een wolk van licht mij naar hier. En ik zag hoe de andere apostelen op dezelfde manier naar mij toe kwamen. Toen het zover was, zei een stem: 'Ga met z'n allen naar Bethlehem.'"

19. Toen nam Paulus het woord: "Ik bevond mij in een stad die heel ver van Rome vandaan ligt: Tiberias namelijk. Daar hoorde ik de Heilige Geest tegen mij zeggen: 'De moeder van uw Heer staat op het punt deze wereld te verlaten om naar de hemel te gaan. Ga dus naar Bethlehem om haar nog één keer te groeten.' En ook mij bracht een wolk van licht hiernaartoe."

20. Daarop zei Thomas: "Ik was in het land der Indiërs. Door Christus' genade had mijn prediking veel succes. Ik stond op het punt om de zoon van de zuster van koning Labdanus het doopsel toe te dienen, toen de Heilige Geest ineens tegen mij zei: 'Thomas, ook jij moet aanwezig zijn in Bethlehem bij de laatste groet aan de moeder van uw Heer. Want zij zal heel spoedig naar de hemel gaan.' En een wolk van licht bracht mij naar hier."

21. En Marcus zei: "Ik was in Alexandrië en deed juist mijn morgengebed. En tijdens mijn gebed voerde de Heilige Geest mij mee tot ik hier in jullie midden stond!"

22. Daarop was het Jacobus die zei: "Ik was in Jeruzalem op het moment dat de Heilige Geest zich tot mij richtte met de woorden: "Zorg dat je in Bethlehem komt, want de moeder van uw Heer zal het tijdelijke verwisselen met het eeuwige." En op dat moment nam een wolk van licht mij op en bracht mij hier naartoe."

23. Daarop was het de beurt aan Matteus: "Ik heb reden God te verheerlijken en te bedanken. En dat doe ik dus bij deze. Want ik zat op een schip midden op zee, terwijl een storm woedde en de golven hoog werden opgezweept. Plotseling werd de hevige stormwind overschaduwd door een wolk van licht. Alles viel stil. En die wolk bracht maar naar hier."

24. En degenen die reeds gestorven waren, vertelden op hun beurt wat zich had afgespeeld.
Daarop kwam Bartolomeus aan de beurt: "Ik was in Thebaïs om er het woord Gods te verkondigen. De Heilige Geest kwam mij onderbreken met de woorden: "De moeder van uw Heer gaat sterven. Ga dus naar Bethlehem om haar nog één keer te groeten." Toen bracht een wolk van licht mij hier bij jullie."

25. Zo vertelden de apostelen aan haar die God had gebaard, hoe zij naar hier gekomen waren. Zij strekte daarop haar handen naar de hemel en bad: "Heer, ik aanbid en prijs en verheerlijk uw naam, omdat U hebt omgezien naar de kleinheid van uw dienstmaagd en grote dingen aan mij hebt gedaan. En zie van af prijzen alle geslachten mij zalig."

26. Na het gebed sprak zij tot de apostelen: "Doet wierook in het wierookvat en bidt." En tijdens hun gebed klonk er een donderslag vanuit de hemel. Er angstaanjagend geluid zwol aan van aanrollende wagens. En zie, daar verscheen een groot aantal engelen en hemelse machten, en er was een stem te horen als van een mensenzoon. En de serafs stelden zich op rond het huis waar de heilige onbevlekte Maagd en Moeder Gods in bed lag. En alle inwoners van Bethlehem zagen en gingen naar Jeruzalem om te vertellen welke wonderen er allemaal gebeurden.

27. En bij het klinken van die stem, begonnen tegelijk boven het huis de zon en de maan te schijnen en er kwam een hele menigte heiligen van het eerste uur bij het huis staan waar de moeder van onze Heer lag. Dat was om haar lof en eer te brengen. En ik zag ook dat er vele tekenen geschiedden: blinden zagen, doven hoorden, kreupelen liepen, melaatsen werden gereinigd en wie bezeten waren door een onreine geest, werden genezen. Wie onder ziekte of zwakte gebukt ging en zelfs maar de buitenmuur van het huisje waar zij lag, aanraakte en daarbij riep: 'Heilige Maria, u hebt Christus voortgebracht, onze verlosser, heb medelijden met mij', die werd op het moment zelf genezen.

28. Er waren hele massa's die op dat moment in Jeruzalem verbleven om er te bidden. Toen zij hoorden welke tekenen er door de moeder van de Heer te Bethlehem geschiedden, haastten zij zich daarheen om genezing te zoeken voor al de soorten kwalen waar zij mee zaten. En ieder kreeg waar hij om vroeg. Het was een dag van ongekende vreugde voor al degenen die genezing gevonden hadden, en trouwens ook voor degenen die erbij hadden gestaan en het allemaal hadden mogen beleven. Zij verheerlijkten Christus onze Heer en zijn moeder. En heel Jeruzalem keerde in feeststemming vanuit Bethlehem naar huis terug met zang en dans.

Thomas in ere hersteld
Er zijn talloze andere legendes over deze gebeurtenis. Daaronder is een verhaal dat waarschijnlijk is ontwikkeld in kringen van Thomasvolgelingen. Hij stond immers bekend als De Ongelovige Thomas, omdat hij op eerste paasdag de andere apostelen niet op hun woord had willen geloven, toen zij vertelden dat hun Heer uit de dood was opgestaan en aan hen was verschenen. Hij had gezegd: "Zolang ik niet zijn littekens zie en ze met mijn handen kan aanraken, zal ik het niet geloven." De Heer was een week later weer in hun midden verschenen en nu was Thomas erbij geweest. Jezus had Thomas uitgenodigd met zijn vinger de littekens van zijn lijden en dood te betasten met de woorden: "Wees niet langer ongelovig, maar gelovig." Dat hun Thomas als ongelovig te boek, dat stak en moest gecompenseerd worden.

Hoe het zij, in één verhaal wordt verteld dat Thomas in Indië zover verwijderd was van Jeruzalem dat hij te laat kwam. Op het moment dat hij nog door de lucht werd aangevoerd, kruiste Maria zijn weg die ten hemel werd opgenomen. Zij wierp hem daar hoog aan de hemel in het voorbijvliegen haar ceintuur toe. Daarmee zou hij kunnen aantonen dat zij met lichaam en ziel in de hemel was opgenomen. Maar toen hij dat aan de apostelen vertelde, wilde geen van hen dat geloven. Daarop begaven ze zich naar het graf van Maria en bevonden het leeg. Toen moesten ze wel geloven dat hij de waarheid sprak. En zo stonden ze weer quitte!

Verering & Cultuur
Het sterfbed van Maria is in de geschiedenis van de religieuze kunst vaak afgebeeld. Ze ligt languit op haar sterfbed. (Herinnering aan de geboortetaferelen, waar zij even languit ligt uitgestrekt op haar bakermat, vlak na Jezus' geboorte). Achter het bed zien we in een stralenkrans of mandorla (symbool van de hemelse heerlijkheid waarin Hij woont). Jezus staan met een kleine mummie op zijn arm, de ziel van zijn moeder Maria, nu opgenomen in zijn heerlijkheid. (Dit tafereel is een mooi spiegelbeeld van al die voorstellingen waar we moeder Maria zien afgebeeld met het kind Jezus op haar arm!). Vaak bevindt zich een grote schare rond het bed, voorop de twaalf apostelen.

In de Oosters Orthodoxe tradities wordt het verhaal bewaard dat de apostelen Maria begroeven bij haar ouders Joachim en Anna in de Hof van Gethsemane. De tuin waar Jezus destijds op de vooravond van zijn lijden in doodsangst tot zijn hemelse Vader had gebeden. Omdat de Joden zich hadden voorgenomen om roet in het eten te gooien, was de hele begrafenis gehuld in een wolk, waardoor ze onzichtbaar was geworden voor ongelovige ogen. Maar een Joodse priester, Antonius geheten, had desondanks geprobeerd Maria' doodkist van de draagbaar af te gooien. Op hetzelfde moment was er een engel uit de hemel verschenen met een zwaard. Met één houw hakte hij hem beide handen af. De priester schreeuwde het uit van de pijn. Hij smeekte de apostelen om hulp en werd genezen op het moment dat hij zei te geloven in Jezus Christus!

[Bishop Nikolai Velimirovic 'The Prologue from Ochrid. Lives of the Saints and Homilies for every Day in the Year. Part Three: July, August, September' Birmingham, Lazarica Press, 1986. ISBN 0-948298-02-2 & 0-948298-07-3; p.197-198]

In de Evangelisch-Lutherse kerk te Ulkeböl/Sönderborg, Denemarken bevindt zich altaarretabel, dat in het begin van de 16e eeuw te Antwerpen is vervaardigd. Op het bovenste vak van het rechterluik is het sterfbed van Maria te zien. In tegenstelling tot de gebruikelijke afbeeldingen worden hier maar drie leerlingen afgebeeld. Alle drie hebben een boek in de hand, maar de leerling op de voorgrond onderscheidt zich door het feit dat hij het boek opengeslagen heeft en erin leest, door het feit dat hij zit en doordat zijn blote linkervoet nadrukkelijk onder zijn gewaad vandaan komt.

Vermoedelijk gaat deze afbeelding terug op een tekst van Pseudo-Dionysius. In zijn boek over de Goddelijke Namen (3,2) vertelt hij dat hij bij het afsterven van de Heilige Maagd aanwezig was tezamen met de apostelen Petrus en Jacobus. In dat geval is de persoon op de achtergrond met ronde schedel en haarkrans de apostel Petrus; naast hem zal Jacobus staan, en dan moet de opvallende figuur op de voorgrond Dionysius zijn. Zijn zittende houding en opgeslagen boek duiden dan op zijn bestaan als filosoof; de blote voet is symbool van de navolging des Heren.

Anna Katharina Emmerich zegt ook dit verhaal in haar gebedsvisioenen te hebben geschouwd. Opmerkelijk is, dat zij nuchterder is dan de legende, want de apostelen kwamen bij het sterven van Maria niet in een ogenblik door de lucht, maar na lange vermoeiende reizen. Door visioenen waren ze aangespoord om bij het overlijden van Maria aanwezig te zijn. De zieneres beschrijft hoe Maria met een aparte zegen van elk persoonlijk afscheid nam. "Jacobus de Meerdere kwam op het laatste ogenblik. Hij was via Rome uit Spanje gekomen."

Hier menen wij haar toch op een fout te betrappen, want in Handelingen 12,01 wordt immers verteld, dat hij de marteldood stierf door Herodes Agrippa. Weliswaar is er die hardnekkige legende dat Jacobus in Spanje heeft evangelie heeft verkondigd. Per slot ligt hij begraven in het naar hem genoemde Santiago de Compostella. Maar hoe dat dan allemaal met elkaar gerijmd zou moeten worden...???

"Filippus kwam met een metgezel uit Egypte. Thomas was er niet bij. Hij arriveerde een paar dagen na de begrafenis. Thomas haastte zich naar de ingang van de grot, waarbij Jonathan [zijn assistent die hij meegebracht had uit Tartarije] en Johannes hem volgden. Twee leerlingen trokken de struiken voor de ingang weg, gingen naar binnen en knielden eerbiedig neer bij de laatste rustplaats van de Heilige Maagd. Toen naderde Johannes de lichte kist, die van rietstengels was gemaakt en die boven het sterfbed stond; hij maakte de drie grijze banden van de deksel los en legde deze opzij. Daarna lieten ze licht in de kist schijnen en zagen tot hun grote verwondering de begrafeniskleding van het heilige lichaam daar leeg voor hen liggen. De doeken van het gelaat en de borst lagen apart, die van de armen los ernaast, maar nog in de vorm waarin ze gelegen hadden, alleen het verheerlijkte lichaam van Maria was niet langer op aarde."

Tot zover Anna Katharina Emmerich.
Rest ons nog de vraag, waarom geen van de Nieuw-Testamentische geschriften hierover iets vertelt.

In de literatuur heb ik een veronderstelling gevonden. De eerste christenen wilden een verwarring vermijden van Maria met de in Efese vereerde godin Artemis. Volgens die gedachtegang was het gevaar niet denkbeeldig, dat Maria, de moeder van Christus, zou kunnen worden aangezien voor een verschijning in mensengedaante van Artemis. Dat mocht in geen geval gebeuren. Vandaar dus ook dat Paulus in zijn brief volstond met de eenvoudige mededeling, dat Christus "werd geboren uit een vrouw" (Galaten 4, 4).

Hoe bizar deze veronderstelling ons ook in de oren mag klinken, het is een feit, dat Paulus en Barnabas op een van hun zendingsreizen iets dergelijks is overkomen. Nadat ze in de stad Lystra (Centraal-Turkije) een lamme hadden genezen, werden ze door de plaatselijke bevolking aangezien voor de goden Hermes en Zeus, die in mensengedaante waren neergedaald. De apostelen konden ternauwernood voorkomen, dat hun bekranste stieren werden geofferd (Handelingen 14, 8-14). Een dergelijke misvatting moest in het geval van Maria in ieder geval voorkomen worden!

Maria
'Zij bewaarde alles in haar hart'

Welbeschouwd is het onbegrijpelijk, dat Maria, die in de geloofsgemeenschap van later tijden zo'n grote verering zou genieten, in de eerste tijd van het christendom volkomen op de achtergrond blijft.

Na Jezus' heengaan horen we nog twee keer van haar. In het eerste hoofdstuk van de Handelingen horen wij hoe zij zich tezamen met nog een aantal anderen bij het gebed van Jezus' leerlingen aansloot. Daarna niets meer. Haar schaduw gaat nog eenmaal voorbij in Paulus' brief aan de Galaten: 'Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw...' Dat is - letterlijk - wel het minste wat je van Jezus' moeder kunt zeggen! Dat is alles wat we na Jezus' heengaan in de bijbel over haar horen!

Natuurlijk, modern onderzoek wijst uit, dat de evangelies later zijn geschreven dan Paulus' brieven. De kindsheidsverhalen van Jezus, waarin zijn moeder al een iets prominenter plaats inneemt, zijn geruime tijd nadien geschreven; omstreeks het jaar 70 waarschijnlijk. En Johannes' evangelie nog later, wellicht rond het jaar 100; daarin komen we Maria ook tegen tijdens Jezus' openbaar leven: op de bruiloft van Kana en samen met de geliefde leerling onder het kruis... Alsof ze steeds meer uit de schaduw van haar bescheiden positie tevoorschijn treedt.

Pas in het jaar 431 zullen de bisschoppen, te Efese in vergadering bijeen, haar uitroepen tot 'Moeder Gods'. Een jaar later verrijst ter ere van haar in Rome de beroemde Maria Maggiore-kerk. Sindsdien heeft elke stad die zich respecteert wel een Mariakerk.

Omdat de persoon van Maria zo met stilzwijgen is omkleed, hebben gelovige legenden van later datum daarin ruim stof gevonden om over het verloop van haar levensavond biddend na te mijmeren. Zo is er een traditie die weet te vertellen, dat zij rond het jaar 39 met de apostel Johannes meevluchtte, toen na Stefanus' dood christenvervolgingen uitbraken. Zij zou zich in de buurt van de stad Efese hebben gevestigd hoog in de bergen, ver weg van alle drukte.

Wie tegenwoordig de omvangrijke ruïnestad van het vroegere Efese bezoekt, komt onder de indruk van de drukte die hier geheerst moet hebben. Handelslui en bedevaartgangers van over de hele wereld kwamen hier naartoe. Op het moment dat de eerste christenen hier hun toevlucht zochten, werd de vruchtbaarheidsgodin, moeder Artemis, er al sinds zo'n tien eeuwen vereerd. Ze kreeg er een prachtige tempel, die uitkeek over zee; zo mooi en adembenemend, dat ze in de toenmalige wereld bekend stond als het zevende wereldwonder.

We herinneren ons hoe Paulus in deze bruisende stad in botsing kwam met de vervaardigers van zilveren Artemisbeeldjes en -tempeltjes, die pelgrims als aandenken mee naar huis namen. Door zijn prediking van de ene God zou die negotie in gevaar gekomen zijn. Twee uur lang scandeerde en stampte het met vijfentwintigduizend mensen volgelopen amfitheater: 'Groot is de Artemis van de Efeziërs!'

Dit alles is nog voelbaar, opgenomen als je bent in lange, dikke rijen toeristen, temidden van het veeltalig geschreeuw van de gidsen en worstelend door het gekrioel van de souvernirhandelaartjes. Wat een contrast, als je daarna de bergen ingaat naar het huisje, waar Maria haar laatste levensdagen zou hebben gesleten. Niets dan stilte; het geluid van ruisende wind door de bomen, zuivere lucht, een enkele vogel... Deze plaats nodigt uit tot bezinning, inkeer. Stel je voor dat de traditie gelijk heeft. Als Maria hier inderdaad in de stilte, ver van het gewoel beneden in de stad, de laatste jaren van haar leven gesleten heeft, dan heeft ze werkelijk alle kans gehad, de dingen die haar waren overkomen en die ze bewaarde in haar hart, telkens en telkens weer te overwegen. Bijna als een moniale, een kluizenares.

Hoewel zij als jong meisje op wonderlijke wijze in verwachting was geraakt van een kind, dat de loop van de wereldgeschiedenis zou beïnvloeden, begon wellicht pas hier, de ware diepte van alles wat er rond haar en haar Zoon gebeurd was, tot haar door te dringen.

Het is prikkelend, om daar in de eenvoud van dat propere huisje naast Maria neer te zitten en alle gebeurtenissen met haar te overwegen. Omdat Lukas zoveel gegevens over Jezus' kindsheid in de eerste twee hoofdstukken van zijn evangelie vermeldt, hebben de gelovigen van oudsher het vermoeden gehad, dat hij ze uit de mond van Maria zelf heeft opgetekend. Dan moet hij dus naar dit stille plekje gekomen zijn. Hij moet de verstilling geproefd hebben. Hij is het dan ook die tot twee maal toe optekent, dat Maria alles bewaarde in haar hart. Daarnaast bestaat er in de geloofsgemeenschap een dierbare legende, die vertelt, dat Lukas niet alleen schrijver, maar ook schilder was. Beeldende kunstenaars hebben hem vaak zo afgebeeld: als portretschilder, terwijl Maria voor hem poseert. Wat een mooie 'plaatsvoorstelling'. Ik maak mij tot een knechtje van Lukas, was zijn penselen uit, geef de juiste verf aan en luister naar deze twee heilige mensen...

"Zou u weer even stil kunnen zitten, vrouwe?"

Bij het vertellen fladderden de handen van Jezus' moeder heen en weer. Het leken wel vogels. Ze liet zich meeslepen door de herinneringen aan Jezus' kinderjaren; ze kon eenvoudig niet stil blijven zitten. Dat was lastig voor Lukas. Want hij probeerde een portret van haar te schilderen. Ze mocht dan al een bejaarde vrouw zijn, ze was nog steeds bijzonder mooi.

"Ik weet nog goed hoe Hij als kind soms thuiskwam:

'Mam, riep Hij dan, mam moet je horen. Ze hebben die vrouw van verderop in de straat het dorp uitgejaagd. Ze zit onder de uitslag. Volgens de priesters in Jeruzalem is het een straf van God. Weet ú wat ze gedaan heeft?' 'Nee, jongen, maar God zal wel weten wat Hij doet - gezegend is zijn Naam.' 'Bent u het er dan mee eens?'

Wat kon Hij dan verontwaardigd zijn. Zijn ogen diepzwart.

'Ze mag ook niet meer in de tempel komen en tot God bidden....? Maar God is er toch juist voor mensen in nood? Dat heeft de rebbe onszelf voorgelezen. En nu zegt diezelfde rebbe dat God er niet voor haar is. Hoe kan dat nou?' 'Ja jongen dat weet ik ook niet. Dat moet je maar aan de rebbe vragen. Maar je weet het: altijd beleefd blijven en met twee woorden spreken.'"

"Eh, vrouwe, alstublieft...!"

Maria nam de poseerhouding weer aan:

"Hoe vaak is Hij niet met zulke vragen gekomen. Toen met die geldophaler: 'Mam, hebt u het gehoord: die hebben ze half dood geslagen. Is God er niet voor zulke mensen? Die zitten toch ook in nood...? Nou dan!'

Dat hield hem bezig. Daar kwam Hij steeds op terug."

Lukas probeerde weer een paar streken op het doek te zetten.

"Zijn vader en ik begonnen ons pas ongerust te maken, toen Hij op een dag zei - Hij was toen al een stuk over de twintig:

'Wat zouden jullie ervan vinden, als Ik in Jeruzalem ging vertellen hoe Ik erover denk?' 'Hoe bedoel je?' 'Nou gewoon, dat wij de liefde van de Almachtige - gezegend zij zijn naam - in praktijk moeten brengen. Dat God er evenzeer is voor die arme drommels als voor zijn eigen mensen. En dat onze God niemand buiten sluit. En dat wij dat dus ook niet moeten doen.'

Toen schrok ik echt, Lukas. Ik had niet gedacht dat het Hem zo zou bezighouden... "

Nu zat ze even stil!

"Ik heb Hem toen lang aangekeken. Hij was mooi geworden. Een man. Maar wat er achter die ogen in Hem omging: dat ging mijn verstand te boven. Soms vroegen de buren wel eens:

'Van wie heeft Hij dat nou: van jou, Maria, of van zijn vader?'

Maar op dat moment werd het me duidelijk: Jezus is ons ontgroeid. Er is iets gaande tussen de Almachtige - zijn Naam zij geprezen - en Hem. Daar kunnen wij niet meer tussenkomen. Ik weet nog dat ik zei:

'Maar jongen, toch. Wees voorzichtig. De mensen zullen je niet begrijpen. Ze zullen je pijn doen en teleurstellen...' 'Daar heb Ik allemaal aan gedacht, moeder. U moest eens weten... Maar het lijkt wel of er een vuur in mijn botten brandt. Ik heb geprobeerd om aan andere dingen te denken, om die lastige gevoelens te vergeten door hard in de zaak van vader te werken. Maar Ik zie steeds weer hoe mensen in de goot worden getrapt. Telkens moet ik weer denken aan jullie verhaal, toen Ik geboren moest worden... Het lijkt wel of Ik die dingen heb meegemaakt om er nu iets mee te gaan doen. Zoiets als Mozes of één van de profeten.'"

Lukas hield zijn penselen stil en liet zijn ogen op Jezus' moeder rusten. Tranen liepen over haar gezicht:

"Ach Lukas, wij zijn getuige geweest van ontzagwekkende wonderen."

"Waarom zegt u dat zo, vrouwe?"

"Als jij straks je boek gaat schrijven, dan wil ik niet dat je schrijft dat Jezus die bijzondere dingen aan ons, zijn vader en moeder, te danken had. Wij hebben er alleen maar bedremmeld bijgestaan. Het was iets tussen God en Hem. Wil je dat beloven, Lukas, dat je in je boek zult schrijven dat het niet een kind van ons was, maar van God."

Om nog eens te lezen: Handelingen 1,12-14; Galaten 4,4; Johannes 2,1-12; 19,25-27.; Matteus 1-2; Lukas 1-2 (Lukas 2,19.51); Handelingen 19

De volgende tekst zou eigenlijk bij het jaartal 39 geplaatst moeten worden

Maria in Efese[?]

Volgens Handelingen 08,01 brak er na Stefanus' dood een hevige christenvervolging uit. Dat moet rond het jaar 36 geweest zijn. Deze werd verergerd toen Agrippa I ('Herodes') rond 41 à 42 aan de macht kwam. Hij was een kleinzoon van de Herodes van de kindermoord (Matteus 02,16-18) en een zoon van de Herodes uit Jezus' lijdensverhaal (Lukas 23,06-12). Om bij de joden in een goed blaadje te komen, liet hij de apostel Jacobus de Meerdere (= de Oudste van de twee), broer van de apostel Johannes, onthoofden. Petrus werd gevangen gezet met het oog op zijn aanstaande terechtstelling, maar hij wist te ontkomen (Handelingen 12,01-19).

De leerlingen van Jezus verspreidden zich. Zo raakte ook de leer van Jezus op alle mogelijke plaatsen bekend.

Er is een oude traditie die beweert, dat ook Maria weggetrokken is en door de apostel Johannes werd meegenomen naar Efese, waar ze een teruggetrokken leven leidde en uiteindelijk ook gestorven is.

Volgens de mondelinge overlevering moet in die woelige tijd de apostel Johannes in gezelschap van Jezus' moeder Maria naar Efese gekomen zijn. Meestal vindt men het jaar 40, maar het kan ook 39 zijn. Volgens het evangelie dat aan diezelfde apostel Johannes wordt toegedicht, hadden zij destijds beiden onder het kruis van Jezus gestaan: "Toen Jezus zijn moeder zag en naast haar de leerling die Hij liefhad, zei Hij tot zijn moeder: 'Vrouw, ziedaar uw zoon.' Vervolgens zei Hij tot de leerling: 'Ziedaar uw moeder.' En vanaf dat ogenblik nam die leerling haar bij zich in huis" (Johannes 19,25-27). Van oudsher wordt aangenomen, dat Johannes zelf die naamloze leerling is van wie niet alleen in deze passage, maar nog op een aantal plaatsen in het evangelie wordt opgemerkt, dat hij bijzonder door Jezus werd bemind.

Het is opvallend, dat geen van de geschriften van het Nieuwe Testament ons iets naders vertellen over het verdere leven van Jezus' moeder. Als Paulus weer eens lyrisch wordt over Jezus, vermeld hij heel nuchter dat Hij werd 'geboren uit een vrouw' (Galaten 4,4). Pas over haar dood zullen we vroegchristelijke legendes vinden over haar laatste levensjaren: niets.

De visioenen van Anna Katharina Emmerich

De enige die ons hier nader informeert is de zieneres en mystica Anna Katharina Emmerich (1771-1824) uit het Westfaalse Dülmen. In haar gebeden schouwde zij de geheimen die in God verborgen waren. Daartoe behoorden ook de lotgevallen van Maria. Ze zijn verbluffend concreet en precies en laten zich wonderwel inpassen in de tot nu toe bekende historische gegevens. De dichter Clemens von Brentano (1778-1842) heeft de weerslag ervan uit haar eigen mond opgetekend. Op 13 augustus 1822 vertelt zij:

"Na de hemelvaart van Christus woonde Maria nog drie jaar in Sion (= Jeruzalem), drie jaar in Bethanië en negen jaar in Efese, waar Johannes haar naartoe had gebracht, kort nadat de Joden Lazarus en zijn zusters over zee weggezonden hadden."

[Er bestaat inderdaad een legendarische overlevering dat ook Lazarus met zijn beide zussen Martha en Maria en in gezelschap van nog een aantal personen rond het jaar veertig door de joden in een stuurloos bootje de zee op werden gejaagd. Als we de gegevens van Anna Katharina willen inpassen, moeten we het jaartal enigszins vervroegen: rond 39. Het vaartuigje zou - aldus de legende - schipbreuk geleden hebben op de Zuid-Franse kust van de Provence. Daar heeft o.a. het plaatsje Saintes-Maries-de-la-Mer zijn naam aan te danken. De opvarenden werden gered door een zigeunerin Sara. Dit feit wordt tot op de dag van vandaag elk jaar uitbundig met processies gevierd op 24 en 25 mei. Lazarus evangeliseerde met zijn beide zussen de omgeving. Vandaar dat hij begraven ligt te Autun in de beroemde naar hem genoemde kathedraal St-Lazare; Maria Magdalena ligt in de nog meer beroemde prachtige romaanse pelgrimskerk Sainte-Madeleine te Vézelay en Martha is begraven in het nabijgelegen Tarascon. Maar dit terzijde.]

"Maria woonde niet in Efese zelf, maar in de streek waar verscheiden vrouwen, bekenden van Maria, zich eerder gevestigd hadden."

[Dit is niet onmogelijk, maar er is bij mijn weten geen enkele oude bron, die ons nader informeert.]

"De woning van Maria lag, als men Jeruzalem komt, ongeveer drie en een half uur van Efese op een heuvel aan de linkerkant. Toen Johannes de Heilige Maagd hier naartoe bracht, na een huis voor haar te hebben gebouwd, woonden in die streek reeds verscheidene christelijke gezinnen en vrome vrouwen, sommigen in ondergrondse grotten, die zij bewoonbaar hadden gemaakt met eenvoudige houten betimmeringen, en anderen van hen in schamele tenten en hutten. Zij waren hier naartoe gevlucht wegens een hevige vervolging."

[Aangenomen dat dit alles zich nog steeds goed laat inpassen binnen de ons bekende historische kaders, dan zou het dus gaan om de vervolgingen na Stefanus' dood, nog vóór Herodes Agrippa aan de macht kwam. Stellen wij immers het jaar van Jezus' heengaan op 33, dan zou Maria zes jaar later het land verlaten hebben: in 39].

"Omdat zij de grotten en holen als schuilplaats gebruikten, zoals deze door de natuur ontstaan waren, lagen deze onderkomens meestal niet verder dan een kwartier gaans van elkaar en de hele nederzetting leek wel een verspreid dorp."

[Iets verder landinwaarts, in Anatolië, bestaan nog van dergelijke grotwoningen]

"Alleen het huis van Maria was van steen. Achter dit huis was een smal pad naar de top van de berg, vanwaar men over de heuvels en de bomen heen Efese kon zien en de zee met haar vele eilanden. Deze plek leek dichter bij de zee te liggen dan Efese dat een paar uur van de kust afligt.

Daar dichtbij is een kasteel waar een afgezette koning woont. Johannes kwam er dikwijls en hij heeft hem ook bekeerd. Deze plaats werd later de zetel van een bisdom."

[Over welke plaats het hier gaat, is niet duidelijk. Of het zou Selçuk moeten zijn?) In ieder geval bevestigt de zieneres, dat Johannes het evangelie verkondigde in de omgeving van Efese. Dat vertelt ook Eusebius (zie verderop)].

"Tussen de woning van de H. Maagd en Efese slingerde zich een wondermooie beek. De H. Maagd woonde hier alleen met haar dienstmaagd, die zorgde voor het weinige benodigde voedsel. Zij leefden zeer rustig en in de grootste vrede. Er was daar geen man in huis. Dikwijls kwamen de apostelen en hun leerlingen haar op hun reizen bezoeken."

Tot zover Anna Katharina Emmerich, die overigens geen enkele scholing bezat. Hoewel deze verhalen dus wetenschappelijk gesproken zonder waarde zijn, spreekt ook een man als Godfried Bomans er zijn verwondering over uit, dat deze vrouw zoveel bijzonderheden kende uit het leven van Jezus en Maria, die in haar tijd nog volkomen onbekend waren, maar zich uitstekend lieten inpassen in bestaande overleveringen. Daarnaast zijn er een aantal in de loop van de afgelopen twee eeuwen door historisch onderzoek bewaarheid.

Ontdekking Maria' huisje ('Meryem Ana Evi')

Het meest spectaculair is de vreemde ontdekking van Maria's huisje.

In 1881 was de Parijse priester Julien Gouyet zo gefascineerd door de beschrijvingen van Anna Katharina Emmerich, dat hij zelf polshoogte wilde gaan nemen. Bij zijn terugkomst meldde hij enthousiast, dat hij het huisje van Maria inderdaad gevonden had. Niemand geloofde het en schonk er verder enige aandacht aan.

Tien jaar later gingen vier katholieken uit het nabijgelegen Izmir - twee paters lazaristen en twee leken - na lezing van Anna Katharina's geschriften op onderzoek uit. Vanuit Kusadasi besloten zij haar boek als gids te gebruiken. In een tabaksveld vroegen ze een boerenvrouw om water. Ze verwees hen naar 'de put bij het klooster'. Het bleek een zwaar vervallen bouwsel te zijn.... met een berg erachter, en de zee in de verte; exact volgens Anna Katharina's beschrijving.

Voor alle zekerheid gingen ze nog de andere omringende heuveltoppen na, maar behalve die van het huis was er geen vanwaar je tegelijk de zee en de stad Efese kon zien! Ze hadden Maria's huisje gevonden.

Sinds ruim honderd jaar is Maria's huisje een drukbezochte bedevaartplaats voor moslims en christenen. Er komen per jaar meer dan honderdduizend bezoekers. In 1967 werd het heiligdom bezocht door paus Paulus VI en in 1989 door paus Johannes Paulus II.

Bij historisch onderzoek bleek dat de muren goeddeels stamden uit de 6e en 7e eeuw, maar dat er sporen te vinden waren uit de eerste eeuw.

Sirince

Op 17 km van het huisje (8 km van Selçuk) ligt op de berg Solmissos (Aladag) een typisch Aegeïsch dorpje Sirince (vroeger Kirkinca). De inwoners waren afstammelingen van de eerste christenen. Zij waren de herhaalde vervolgingen en martelingen in Efese ontvlucht en hadden zich hier gevestigd. Ieder jaar trokken ze op de 15e augustus, naar hun overtuiging Maria's sterfdag (inderdaad wordt deze dag in de gehele christenheid tot op de dag van vandaag aangehouden als Maria-ten-Hemelopneming!), naar het huisje, dat intussen tot een kerkje was omgebouwd. De voettocht duurde vijf uur.

[En dat, terwijl Turks sprekende christenen lid zijn van de orthodoxe kerk, die vasthoudt aan de traditie dat Maria in Jeruzalem gestorven zou zijn. Daar staat dan ook de kerk van Maria's Ontslaping. Maar de traditie van Maria's overlijden in Jeruzalem stamt waarschijnlijk pas uit de achtste eeuw. Maar nog opmerkelijker is het, dat bisschop Polycrates in zijn brief van rond het jaar 190 (zie Hoofdstuk 0. Algemene Inleiding paragraaf 1 hoofdstuk 1 'Maria en de leerlingen die Jezus nog gekend hebben') melding maakt van enkele belangrijke graven in hun midden, zoals dat van diaken (hij zegt abusievelijk 'apostel') Filippus en zijn dochters, de apostel Johannes, Polycarpus in Smyrna enz. maar hij zwijgt in alle talen over een herinneringsplaats van Maria... Dat hoeft natuurlijk op dat moment nog niet per se te betekenen, dat er geen Mariatraditie was. Het is ook mogelijk, dat ze nog niet was opgebloeid bv. onder invloed van het feit dat de aandacht nog veel te veel in beslag werd genomen door de onderlinge discussies over de persoon van Jezus met alle ketterijen en strijd die dat met zich mee brachten.]

[Dries van den Akker s.j./1998.03.13]


Maria's innerlijke groei tijdens Jezus’ Openbaar Leven
2012.03.08 / Internationale Vrouwendag

4 evangelies:
Zoals bekend zijn er vier boeken over Jezus’ leven geschreven. Ze stammen alle vier uit de eerste eeuw en staan op naam van Matteus, Markus, Lukas en Johannes. Volgens de huidige stand van wetenschap ontstonden ze ongeveer in de volgende jaren

Naamtheorie 1:theorie 2:
Markus   50   70
Matteus   70   80
Lukas   70   80
Johannes   90   90

Markus is dus minstens tien jaar, misschien wel twintig, het enige evangelie geweest.
Matteus en Lukas gebruiken het stramien, de grondvorm van Markus, en voegen er hun eigen materiaal aan toe. Matteus schrijft voor de volgelingen van Jezus van joodse afkomst; Lukas voor de volgelingen van niet-joodse, heidense afkomst.
Verreweg de meeste bijzonderheden over Jezus die we bij Markus vinden, zijn door Matteus en Lukas overgenomen, en ingebouwd in hun samenhang.

Johannes zal al de verhalen van Jezus bekend veronderstellen. Zijn evangelie is een soort theologie in vertelvorm. Hij zal als eerste de conclusie durven trekken dat Jezus (iets van) God zelf was: licht van Gods licht.

Er zijn maar weinig bijzonderheden die Matteus en Lukas ongebruikt hebben gelaten. Áls dat gebeurt is dat natuurlijk uiterst veelzeggend. Dan paste zo’n bijzonderheid niet in hun compositie. Eén van die bijzonderheden betreft Jezus’ moeder…

1 Wat schrijft Markus over Jezus’ moeder?
1.1 Markus 03
20 Hij ging naar huis en weer stroomde zoveel volk samen, dat zij niet eens gelegenheid hadden om te eten.
21 Toen zijn verwanten dit hoorden, trokken zij erop uit om Hem mee te nemen, want men zei dat Hij niet meer bij zijn verstand was.

22 De schriftgeleerden die uit Jeruzalem gekomen waren, zeiden dat Beëlzebul in Hem huisde en dat Hij door middel van de vorst der duivels de duivels uitdreef.
23 Hij riep hen bij zich en sprak tot hen in gelijkenissen: "Hoe kan de ene satan de andere uitdrijven?
24 Wanneer een rijk innerlijk verdeeld is, kan dat rijk geen stand houden.
25 Wanneer een huis innerlijk verdeeld is, zal dat huis geen stand kunnen houden.
26 En wanneer de satan opstaat tegen zichzelf en verdeeld is, kan hij geen stand houden, maar is zijn einde gekomen.
27 Bovendien, niemand kan binnendringen in het huis van een sterke om zijn huisraad te roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden. Dan pas kan hij zijn huis leeghalen.
28 Voorwaar, Ik zeg u: alle zonden zullen aan de mensen vergeven worden, ook alle godslasteringen die zij uitgesproken hebben,
29 maar als iemand lastert tegen de heilige Geest, krijgt hij in eeuwigheid geen vergiffenis; hij is bezwaard met een eeuwig blijvende zonde."
30 Dit omdat zij gezegd hadden: "Er huist een onreine geest in Hem."

31 En [daar] kwamen zijn moeder en zijn broeders, en terwijl zij buiten bleven staan, stuurden ze iemand naar Hem toe om Hem te roepen.
32 Er zat veel volk om Hem heen, dat het bericht doorgaf: "Uw moeder en uw broeders daarbuiten vragen naar U."
33 Hij gaf hun ten antwoord: "Wie is mijn moeder, wie mijn broeders?"
34 En terwijl Hij zijn blik liet gaan over de mensen die in een kring om Hem heen zaten, zei Hij: "Ziehier mijn moeder en mijn broeders.
35 Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij, die de wil van God volbrengen."

Markus onderbreekt dus zijn verhaal over Jezus’ verwanten om de beschuldiging dat Hij door de duivel bezeten is, er tussendoor te vertellen. Markus gebruikt zo’n sandwich-constructie wel meer. De bedoeling is dat de met elkaar vervlochten verhalen elkaar uitleggen. Dat is in dit geval wel uiterst aangrijpend. Markus plaatst de beschuldiging door de Schriftgeleerden dat Jezus door de duivel bezeten is, als het ware op één lijn met de opmerking van zijn verwanten dat Hij niet meer bij zijn verstand was!

Wat horen we bij Markus verder nog over Jezus’ moeder?

1.2 Markus 06
01 Hij ging vandaar weg om zich naar zijn vaderstad te begeven en zijn leerlingen gingen met Hem mee.
02 Toen het sabbat was, begon Hij te onderrichten in de synagoge. De talrijke toehoorders vroegen verbaasd: "Waar heeft Hij dat vandaan? En wat is dat voor een wijsheid die Hem geschonken is? En wat zijn dat voor wonderen, die zijn handen verrichten?
03 Is dat niet de timmerman, de zoon van Maria en de broeder van Jakobus en Jozef en Judas en Simon? En wonen zijn zusters niet hier bij ons?" En zij namen aanstoot aan Hem.
04 Maar Jezus sprak tot hen: "Een profeet wordt overal geëerd behalve in zijn eigen stad, bij zijn verwanten en in zijn eigen kring."
05 Hij kon daar geen enkel wonder doen, behalve dat Hij een klein aantal zieken genas die Hij de handen oplegde.
06 Hij stond verwonderd over hun geloof.

Als je dit verhaaltje hoort, denk je eerst nog: de reactie van de mensen uit zijn vaderstad lijkt wel een beetje op ons: ‘Doe maar gewoon; dan doe je al gek genoeg.’ Alsof Nazareth ergens hier in de buurt ligt.

Maar kijk ik nog eens naar het Grieks, dan zou ik liever vertalen:
02 en de vele toehoorders stonden verbaasd, zeggend: "Vanwaar heeft Die dit? En wat voor wijsheid is Díe geschonken? En dergelijke machten die door zijn hand geschieden?”

In de woordjes ‘díe’, ‘dit’ en ‘dergelijke’ hoor je de minachtende ondertoon.
Maar nog vernietigender is die verwijzing naar zijn moeder en zijn broers (en zussen). Want het enige wat we tot nu toe bij Markus’ hoorden van zijn moeder en broers (daar waren de zussen blijkbaar niet bij. Overigens we horen nergens iets over zijn vader), is het feit dat ze achter Jezus aangegaan zijn om Hem naar huis terug te halen, omdat Hij zijn verstand verloren had.
Dus als de dorpsgenoten nu zeggen: ‘Is dat niet de zoon van Maria en van die broers…?’, zeggen ze dan eigenlijk niet: ‘Nou, je weet wel, die zijn Hem toch laatst gaan opzoeken om Hem naar huis terug te halen. Hij was immers niet goed bij zijn hoofd geworden. Moet ik je nog meer vertellen? En dat staat nou ineens hier te preken. Met zogenaamde wijsheid…’

1.3 Deze twee - toch tamelijk negatief gekleurde - gebeurtenissen is het enige wat we bij Markus over Jezus’ moeder horen!
Markus vernoemt haar verder nergens in het openbaar leven van Jezus. Zelfs vertelt hij niet of ze onder het kruis van Jezus stond. Beelden die ons zo vertrouwd en dierbaar zijn. We hebben ze niet aan Markus te danken.
En dan te bedenken dat Markus minstens tien, misschien wel twintig jaar het enige evangelie is geweest!

En vooruitlopend op het vervolg: als het waar is dat Maria aanvankelijk dacht dat Jezus niet goed bij zijn hoofd was, en uiteindelijk onder het kruis van Jezus heeft gestaan: wat heeft ze dan een inwendige ontwikkeling door moeten maken…!

2 Hoe schrijven Matteus en Lukas over Maria?

Het zijn Matteus en vooral Lukas die het beeld van Maria aanvullen. Vooral door middel van Jezus’ kindheidsverhalen.

Vooreerst moet opgemerkt worden dat wij die kindheidsverhalen niet moeten lezen als krantenberichten of fotoreportages. Ze zijn bedoeld als theologie. Ze werden pas geschreven, toen met Jezus alles achter de rug was. Dus als Matteus en Lukas aan hun verhaal beginnen, weten ze al waarop hun verhaal moet uitlopen. Sterker, van het begin af aan staan alle verhalen, dus ook de kindheidsverhalen, in het teken van de afloop, de boodschap die vanuit deze gebeurtenissen duidelijk is geworden. Dat in de persoon van Jezus God met ons bezig is geweest; dat Hij in Hem zijn Naam heeft waargemaakt: Immanu-El (= God met ons) of JHWH (= ‘Ik zal er zijn’).
Juist als bij een opera, operette of musical beginnen Matteus en Lukas hun verhaal met een ouverture, waarin de thema’s die verderop zullen worden uitgewerkt, al flardsgewijs worden aangeduid.
Zo zal Matteus er de nadruk opleggen dat in Jezus allerlei teksten uit het Oude Testament (de Bijbel tot dat moment!) hun ware betekenis prijsgeven.
Lukas doet iets soortgelijks door te schrijven dat er met Jezus als het ware een nieuw scheppingsverhaal geschreven wordt; groter dan alle verhalen uit het Oude Testament (tot dan toe de hele Bijbel!).

2.1 Jezus’ kindheidsverhalen bij Matteus
Matteus laat ons naar Maria kijken door de ogen van Jozef.
Als Jozef, haar verloofde, merkt dat zij zwanger is van de Heilige Geest, denkt hij erover om zich terug te trekken. Niet omdat hij haar verdenkt van overspel. Matteus vermeldt uitdrukkelijk dat Jozef een rechtvaardige is. Dat is in de Bijbel iemand die oog heeft voor God. Hij onderkent dat God met Maria bezig is, en trekt zich bescheiden terug: ‘Daar is voor (zo’n onbetekenend iemand als) mij geen plaats.’
1
Maar vanuit de hemel wordt hij gemaand Maria tot zich te nemen en haar bijzondere roeping, haar maagdelijkheid, te behoeden.
(Matteus 02,18-25).
2
Na Jezus’ geboorte wordt hij vanuit de hemel aangespoord het kind en zijn moeder te nemen en naar Egypte te vluchten. Aldus redt hij hun leven.
(Matteus 02,13-15)
3
Tenslotte wordt hij in Egypte weer opgeroepen om het kind en zijn moeder te nemen en naar huis terug te keren.
(Matteus 02,19-23)
Dus waar Jozef van zichzelf dacht dat hij te minderwaardig was voor een plekje naast Maria, blijkt hij van levensbelang.

Een mooie les voor ieder van ons…!? Waar wij wellicht een (al te) bescheiden indruk hebben over de betekenis van onze aanwezigheid op de plek waar wij wonen, zou dat in Gods ogen wel eens van levensbelang kunnen zijn.

Matteus vertelt verder niets over Maria. In het door hem vertelde Openbaar Leven van Jezus komt zij niet voor: zelfs niet tijdens zijn lijden of onder het kruis. Dat zal Johannes over tien of twintig jaar pas vertellen.

2.2 Jezus’ kindheidsverhalen bij Lukas
Het is Lukas die dezelfde gebeurtenissen schildert vanuit het perspectief van Maria.
1
Dat begint bij de boodschap van de engel (Lukas 01,26-38). Als de engel aankondigt dat zij zwanger zal worden van de Messias, antwoordt zij: ‘Hoe kan dat geschieden daar ik geen man beken?’ De engel antwoordt: ‘De Heilige Geest zal over u komen…’ Dat herinnert aan het scheppingsverhaal. Daar horen we ook dat de Geest van God over de wateren zweefde, en dat van daaruit de schepping tot stand kwam.
Bovendien is het goed te beseffen hoe men zich in die tijd de verwekking van een kind voorstelde. Men meende dat het zaad van de man het hele kind was in miniformaat. En dat het eerst negen maanden de moederschoot nodig had om tot levensvatbaar mens uit te groeien. Van eicellen bij de vrouw wist men niets. De schoot van een vrouw was leeg, en daardoor bijzonder geschikt het mini-kind te herbergen.
Dus als straks zonder tussenkomst van een man uit Maria dat Kind geboren wordt, wordt het geboren uit het niets. Juist zoals dat destijds met de hele schepping het geval was. Nadat de Heilige Geest er over is gegaan, zal er een nieuwe schepping tevoorschijn komen. Zo gezien wordt Jezus dus voorgesteld als een nieuwe schepping, een nieuwe uit God geboren mens, door geen menselijke oorzaak of aanleiding te herleiden. En dan hebben we het natuurlijk niet over het baby’tje Jezus, maar over de volwassen Jezus die temidden van ons geleefd heeft als de barmhartigheid en naastenliefde in eigen persoon, die voor ons geleden heeft en gestorven is. En - naar wij geloven - aan de andere kant van de dood door God tot nieuw leven is opgewekt. Over díe Jezus wordt verteld in de kindheidsverhalen!
2
Onmiddellijk na het bezoek van de engel reist Maria naar haar bejaarde nicht Elisabeth. De engel had verteld dat in haar zich het wonder van Sara herhaalde: onvruchtbaar en al over de tijd van menstruatie heen: en toch in verwachting… van de latere Johannes de Doper. Als volwassene zal hij Jezus aanwijzen als de Messias. Welnu, dat vertelt Lukas in de vorm van een ouverture. Als Maria Elisabeth begroet, springt het kind op in haar schoot en wijst aldus op de aanwezigheid van de Messias in de schoot van diens moeder Maria (Lukas 01,39-45).
Meteen daarna zingt Maria haar beroemde hymne ‘Magnificat’ (Lukas 01,46-55). Daarin zijn vervat zowel een terugblik op Gods handelen in het verleden als een vooruitblik op de toekomst. Theologie achteraf ont-dekt, en - nog altijd achteraf - vooraan Jezus’ verhalen geplaatst, bij wijze van ouverture.
3
Lukas vertelt over een volkstelling, die met zich meebracht dat zijn ouders naar Bethlehem moesten, de plek waar David en de Davidische - dat is de Messiaanse - familie vandaan kwam. Daar was geen plaats voor de moeder die Jezus reeds in haar schoot droeg. Geen plaats in de Messiaanse familie voor dit Kind (Lukas 02,01-07)! Is dat niet een ouverture op wat we in het vervolg te horen gaan krijgen over de volwassen Jezus?
We horen nog niets over de vraag wat dit alles met Maria deed.
Zo vertelt Lukas dat het Kind geboren wordt buiten de gemeenschap. Is dat ook niet ouverture? Vooruit lopen op wat de volwassen Jezus straks zal tegenkomen?
4
Door engelen gewaarschuwd komen herders het Kind vereren als de pas geboren Messias. Ze doen verslag van wat de engelen zeiden. En nu krijgen we wel te horen wat dat alles met Maria deed: ‘Zij bewaarde al deze woorden in haar hart’ (Lukas 02,19). Zouden die woorden ook niet het karakter van een ouverture hebben?
5
Als Jezus in de tempel aan God wordt opgedragen, verschijnt er een bejaarde profeet, Simeon. Hij zingt een loflied voor God, want hij herkent in dit Kind de lang verwachte Messias. Hij zegt tegen Maria (vergeet niet dat Maria - hoe oud zal ze helemaal geweest zijn? - een meisje is van een jaar of zestien!): ‘Dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël, tot een teken dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar mogen worden…’ Ouverture dus! En vervolgens: ‘…ook uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord’ (Lukas 02,34-35). Ongetwijfeld ouverture. Maar daarover horen we niets meer in het evangelie van Lukas! Weliswaar hebben wij in de traditie van de kruisweg een ontmoeting van Jezus met zijn moeder opgenomen. Uiterst zinvol. Maar die voorstelling van zaken steunt hooguit op mondelinge traditie, in ieder geval niet op het verhaal van Lukas of dat van de andere drie evangelisten.
En het zal pas Johannes zijn - tien of wellicht zelfs twintig jaar na Lukas - die ons vertelt over Maria onder het kruis.
6
Na al deze gebeurtenissen horen we bij Lukas nog maar één keer iets over Maria: die keer dat Jezus te midden van de leerlingen in de tempel achterbleef, en dat zijn vader en moeder Hem met smart drie dagen lang hebben gezocht (Lukas 02,41-52). Ouverture op wat komen gaat? Voorafbeelding van Jezus’ dood, die immers drie dagen duurde? En weer dat meditatieve woord: ‘Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart.’ Ouverture…?
Daarna horen we niets meer over Maria. Niet tijdens Jezus’ openbaar leven. Niet in het lijdensverhaal. Niets. Lukas (evenals Matteus trouwens) schrijft dan ook niet het evangelie van Jezus’ moeder, maar van Jezus. Zij verdwijnt achter zijn persoon.

2.3 Conclusie Matteus en Lukas
Kortom, Matteus en Lukas vertellen over Maria in Jezus’ kindheidsverhalen. Die moeten gelezen worden als ouverture: achteraf aan het verhaal toegevoegd en vooraan geplaatst als opmaat. Tijdens Jezus’ openbaar leven horen we niets over haar!

3 Maria in het evangelie van Johannes
Bij Johannes horen we twee nieuwe anekdotes over Jezus’ moeder.
3.1
Zij is uitgenodigd op de bruiloft in Kana, waar Hij water in wijn zal veranderen (02,01-12). Als er geen wijn is (er staat niet dat ze geen wijn méér hadden: er staat dat er geen wijn wás!), maakt zij Jezus erop attent. Jezus neemt uitdrukkelijk afstand: ‘Vrouw, wat is er tussen u en mij?’ Alsof Hij zeggen wil: ‘Het is niet aan u om Gods handelen op gang te brengen. Dat gaat uw bemoeienis te boven.’ Maria zegt dan tegen de omstanders: ‘Doe wat Hij u zeggen zal…’ Vervolgens zal Jezus handelend optreden. Het heeft er dus alle schijn van dat Maria wel degelijk Jezus' heilzame optreden op gang heeft gebracht. Dat mag van buiten af zo lijken. Gelovig gesproken heeft God het initiatief, en niet een mens, zelfs niet zijn moeder.
Dat verhaal zou een symbolische samenvatting kunnen zijn van Maria’s roeping. Enerzijds was zij nodig om als moeder Jezus toegang te geven tot onze wereld. God heeft van haar diensten gebruik gemaakt. Maar zij (en ieder van ons) moet goed beseffen dat het niet haar initiatief is, maar dat van God zelf.
3.2
Johannes is de enige van de vier evangelisten die schrijft dat Maria onder het kruis stond (19,25-27). Vanaf het kruis vertrouwt Jezus zijn moeder toe aan zijn geliefde leerling (Johannes?), en de geliefde leerling aan zijn moeder.

En we denken terug aan de eerste opmerking die we over haar te horen kregen. Dat zij Jezus naar huis wilde halen, omdat Hij niet meer bij zijn verstand was. En nu staat zij hier. Wat moet zij (in een relatief korte tijd?) een enorme ontwikkeling hebben doorgemaakt…

4 Tenslotte
En toen…? Lukas schrijft als vervolg op zijn evangelie nog een boek. Het staat bij ons bekend als De Handelingen van de Apostelen. Daarin wordt verteld hoe het verder ging met Jezus’ boodschap; hoe de eerste generatie leerlingen Jezus’ Geest ontvingen en verder uitdroegen de wereld in.
Aan het begin van dat boek horen we nog één keer over Jezus’ moeder (en zijn broers!):
Handelingen van de Apostelen 01
12 [Na Jezus’ Hemelvaart] keerden [Jezus’ leerlingen] van de berg, die de Olijfberg heet, naar Jeruzalem terug. Deze ligt dichtbij Jeruzalem op sabbatsafstand.
13 Daar aangekomen gingen zij naar de bovenzaal waar ze verblijf hielden: Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en Matteus, Jakobus, zoon van Alfeus, Simon de IJveraar en Judas, de broer van Jakobus.
14 Zij allen bleven eensgezind volharden in gebed samen met de vrouwen, met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders.

We denken terug aan de eerste opmerking die we over haar en Jezus’ broers te horen kregen. Dat zij Jezus naar huis wilden halen, omdat Hij niet meer bij zijn verstand was. En nu maken zij deel uit van Jezus’ leerlingen. Zo zijn uiteindelijk ook over henzelf waar geworden die woorden die Hij destijds sprak: "Ziehier mijn moeder en mijn broeders. Want mijn broeder en mijn zuster en mijn moeder zijn zij, die de wil van God volbrengen" (Markus 03,34-35).
Wat moeten zij, moeder en broers (en zussen?) een enorme ontwikkeling hebben doorgemaakt…

Schuilt daarin niet een geweldige troost voor elk van ons? Dat Maria van heel ver is moeten komen, en veel tijd (en innerlijke strijd en moeite) moet hebben gehad om zich achter Jezus te scharen. Of - om het met woorden van Paulus te zeggen: dat zij van harte ja kon zeggen tegen het feit dat Gods dwaasheid sterker is dan de wijsheid van de mensen.
Sinds het Tweede Vaticaans Concilie, nu vijftig jaar geleden, wordt Maria uitdrukkelijk vereerd als Moeder van alle Gelovigen. En terecht.


Zou het zo gegaan zijn?
Over Lucas en Maria

Dit verhaal is bedoeld als meditatie.
Als uitnodiging om op een dergelijke manier je gedachten en gebeden te laten gaan.
Door je in te leven in wat er gebeurd kan zijn.
Wat wordt er allemaal niet verteld.
Misschien dat je zelf zo’n verhaal zou kunnen schrijven.
Of op andere manier tot uitdrukking brengen…?

Lukas 2, 40.51-52

"Zou u weer even stil kunnen zitten, vrouwe?"
Bij het vertellen fladderden de handen van Jezus' moeder heen en weer. Het leken wel vogels. Ze liet zich meeslepen door de herinneringen aan Jezus' kinderjaren; ze kon eenvoudig niet stil blijven zitten. Dat was lastig voor Lukas. Want hij probeerde een portret van haar te schilderen. Ze mocht dan al een bejaarde vrouw zijn, ze was nog steeds bijzonder mooi.
"Ik weet nog goed hoe Hij als kind soms thuiskwam: 'Mam', riep Hij dan, 'mam moet je horen. Ze hebben die vrouw van verderop in de straat het dorp uitgejaagd. Ze zit onder de uitslag. Volgens de priesters in Jeruzalem is het een straf van God. Weet ú wat ze gedaan heeft?'
'Nee, jongen, maar God zal wel weten wat Hij doet - gezegend is zijn Naam.'
'Bent u het er dan mee eens?'
Wat kon Hij dan verontwaardigd zijn. Zijn ogen diepzwart.
'Ze mag ook niet meer in de tempel komen en tot God bidden....? Maar God is er toch juist voor mensen in nood? Dat heeft de rebbe onszelf voorgelezen. En nu zegt diezelfde rebbe dat God er niet voor haar is. Hoe kan dat nou?'
'Ja jongen dat weet ik ook niet. Dat moet je maar aan de rebbe vragen. Maar je weet het: altijd beleefd blijven en met twee woorden spreken.'"
"Eh, vrouwe, alstublieft...!"
Maria nam de poseerhouding weer aan.
"Hoe vaak is Hij niet met zulke vragen gekomen. Toen met die geldophaler: 'Mam, hebt u het gehoord: die hebben ze half dood geslagen. Is God er niet voor zulke mensen? Die zitten toch ook in nood...? Nou dan!'
Dat hield hem bezig. Daar kwam Hij steeds op terug."
Lukas probeerde weer een paar streken op het doek te zetten.
"Zijn vader en ik begonnen ons pas ongerust te maken, toen Hij op een dag zei - Hij was toen al een stuk over de twintig:
'Wat zouden jullie ervan vinden, als Ik in Jeruzalem ging vertellen hoe Ik erover denk?'
'Hoe bedoel je?'
'Nou gewoon, dat wij de liefde van de Almachtige - gezegend zij zijn Naam - in praktijk moeten brengen. Dat God er evenzeer is voor die arme drommels als voor zijn eigen mensen. En dat onze God niemand buiten sluit. En dat wij dat dus ook niet moeten doen.'
Toen schrok ik echt, Lukas. Ik had niet gedacht dat het Hem zo zou bezighouden..."
Nu zat ze even stil!
"Ik heb Hem toen lang aangekeken. Hij was mooi geworden. Een man. Maar wat er achter die ogen in Hem omging: dat ging mijn verstand te boven. Soms vroegen de buren wel eens: 'Van wie heeft Hij dat nou: van jou, Maria, of van zijn vader?' Maar op dat moment werd het me duidelijk: Jezus is ons ontgroeid. Er is iets gaande tussen de Almachtige - zijn Naam zij geprezen - en Hem. Daar kunnen wij niet meer tussenkomen. Ik weet nog dat ik zei:
'Maar jongen, toch. Wees voorzichtig. De mensen zullen je niet begrijpen. Ze zullen je pijn doen en teleurstellen...'
'Daar heb Ik allemaal aan gedacht, moeder. U moest eens weten... Maar het lijkt wel of er een vuur in mijn botten brandt. Ik heb geprobeerd om aan andere dingen te denken, om die lastige gevoelens te vergeten door hard in de zaak van vader te werken. Maar Ik zie steeds weer hoe mensen in de goot worden getrapt. Telkens moet ik weer denken aan jullie verhaal, toen Ik geboren moest worden... Het lijkt wel of Ik die dingen heb meegemaakt om er nu iets mee te gaan doen. Zoiets als Mozes of één van de profeten.'"
Lukas hield zijn penselen stil en liet zijn ogen op Jezus' moeder rusten. Tranen liepen over haar gezicht:
"Ach Lukas, wij zijn getuige geweest van ontzagwekkende wonderen."
"Waarom zegt u dat zo, vrouwe?"
"Als jij straks je boek gaat schrijven, dan wil ik niet dat je schrijft dat Jezus die bijzondere dingen aan ons, zijn vader en moeder, te danken had. Wij hebben er alleen maar bedremmeld bijgestaan. Het was iets tussen God en Hem. Wil je dat beloven, Lukas, dat je in je boek zult schrijven dat het niet een kind van ons was, maar van God."

Dries van den Akker s.j. / 2005


Bij de dood van Maria
over de Handelingen van de Apostelen

Dit verhaal is bedoeld als meditatie.
Als uitnodiging om op een dergelijke manier je gedachten en gebeden te laten gaan.
Door je in te leven in wat er gebeurd kan zijn.
Wat wordt er allemaal niet verteld.
Misschien dat je zelf zo’n verhaal zou kunnen schrijven.
Of op andere manier tot uitdrukking brengen…?

Matteus 15,2; 17,14-20; 26,56
Markus 1,16-20; 3,21.33-35; 9,33-34
Lukas 9,3-5
Johannes 15,15 & 19,25-26
Handelingen 2,1-4

Het is ver na het middernachtelijk uur. De rust is weergekeerd in het kleine huisje van Maria in Efese. De afgelopen dag zijn uitbundige rouwrituelen uitgevoerd door de buren.
Onmiddellijk na de dood van Maria klonk het geweeklaag door het anders zo rustige stadje.
Het is een komen en gaan van bezoek geweest. Sara, de trouwe dienstbode, is geen moment alleen geweest.
Aan het einde van de dag kwamen de leerlingen stuk voor stuk binnendruppelen. Sara was niet eens verbaasd. Maria had het immers altijd gezegd: "Ik zie ze nooit meer. Ze zien elkaar ook nooit meer, maar Sara, je zult het zien, als ik dood ben komen ze, allemaal."
En zo is het ook gegaan. Allemaal hadden ze in hun gebed te horen gekregen dat Maria was overleden, en allemaal hadden ze een innerlijke drang gevoeld om haar nog een keer te groeten. In de loop van de avond hebben ze elkaar hun ervaringen verteld, de mooie en moeilijke dingen die zij tegenkwamen bij het uitdragen van Jezus' leer overal in de wereld. En, zoals gezegd, nu, diep in de nacht, is de stilte weergekeerd.
Toch zijn ze allemaal nog wakker. Ze waken en bidden.
In de hoek van het vertrek staat de baar met het dode lichaam, tussen enkele kaarsen. Op het gezicht een serene, maar toch zorgelijke trek. Sara kijkt naar haar en zegt dan peinzend: "Het zorgen kon ze niet laten. Tot het laatste moment vol zorg , vooral over jullie. Zoals ze het moeilijk vond om Jezus los te laten, zo vond ze het ook moeilijk om jullie los te laten. 'Mijn jongens' noemde ze jullie altijd."
Sara vervalt in stilzwijgen.
"Zo heb ik me ook altijd gevoeld", zegt Matteus."Ik heb heel wat keren aan haar gedacht, toen ik in Ethiopië in de gevangenis zat. Ik heb gevoeld dat ze voor me bad. Maar jij, Sara, jij hebt haar het beste gekend. Vertel eens wat meer over haar."
"Ik ben meer dan vijftig jaar bij haar geweest," herinnert Sara zich. "Ik kwam bij haar, toen Jezus geboren werd; ik ging mee naar Egypte, en ik woonde daarna bij haar in Nazareth. Ik was er bij toen Jezus het huis uit ging, en Maria kwam bij mij nadat Jezus, zo verschrikkelijk toegetakeld, aan het kruis gestorven was. Tenslotte heeft Johannes Maria en mij hierheen meegenomen. Ik kan jullie verzekeren: ze was altijd met haar hoofd en haar hart bij jullie. Ze had het vaak over die laatste keer dat ze jullie allemaal bij elkaar had, die keer in de bovenzaal. "Sara," zei ze dan, "je hebt er geen idee van hoe bang ze waren, mijn jongens. Ik probeerde ze moed in te spreken. Jezus had immers beloofd ons niet alleen achter te laten. Hij zou ons immers de Geest sturen. Maar, Sara, ik kon ze niet tot rust brengen. Wat waren ze bang. Bang om hetzelfde verschrikkelijke lot als Jezus te moeten ondergaan. Bang voor de Romeinen, bang voor de Joden. De deur moest ook zorgvuldig op slot, gebarricadeerd zelfs. Tenslotte hebben we met z'n allen gebeden om de Geest. Jezus had immers zelf gezegd: " Vraag, en je zult verkrijgen." En, geloof het of niet, Sara, het gebed maakte ze rustig, en vertrouwvol."
Sara zweeg en verviel in overpeinzing. Na een tijdje hernam ze: "Over wat er daarna gebeurde in die bovenzaal praatte ze nooit. Ik vroeg er ook niet naar. Het moet iets overweldigends geweest zijn, iets van God zelf, iets wat te groots was voor woorden. Wel zei ze dat ze jullie daarna niet meer terugkende. 'Ik heb echt moeite ze te herkennen, Sara,' zei ze dan, 'want wat zijn ze veranderd, mijn jongens. Wat zijn ze veranderd. Als ik er nog aan denk hoe ze waren toen Jezus ze uitkoos als zijn leerlingen: stoere, ruige kerels, met een grote mond en een klein hartje, onbehouwen en ongemanierd. Ze gingen zelfs aan tafel zonder hun handen te wassen! Dat kon ik toch niet goed aanzien. Zo hadden we Jezus ook niet opgevoed.
In de loop van de tijd dat ze met Jezus meeliepen werden ze steeds meer "mijn jongens". Jezus noemde hen op 't laatst ook geen "leerlingen" meer, maar "vrienden". We waren net een grote familie.'
Ik kan jullie wel vertellen dat jullie haar heel veel plezier gedaan hebben met het sturen van al die kaarten. Jij Petrus, vanuit Rome, en jij, Bartholomeus, uit Cilicië, Jacobus uit Spanje, Andreas uit Griekenland, Matteus uit Ethiopië en Thomas zelfs helemaal uit Indië. Ze bewaarde die kaarten zorgvuldig, en liet ze me vaak zien.
'Wat zijn ze trouw, Sara, 'zei ze dan, 'kijk maar eens, bijna elke dag post.'
En ook vroeger al hoor, toen Jezus ze vroeg om zijn leerlingen te worden. Ze hadden toch allemaal een aardige baan en een redelijk inkomen. Dat lieten ze toch maar allemaal achter om met Jezus mee te gaan. En reken maar dat ze heel wat kilometers met hem mee gelopen hebben. Extra kleren en schoenen namen ze niet mee. Als er iets versleten of kapot was, hoopten ze maar dat er aardige mensen in de buurt waren, die hun nieuwe kleren en schoenen zouden geven, en anders: blote voeten."
"Ze was echt als een moeder", zegt Johannes, " voor mij, omdat Jezus dat gevraagd had, maar voor jullie allemaal ook."
"Je hebt groot gelijk", gaat Sara verder, "zo vaak zat ze, met die kaarten in haar hand hardop te mijmeren, soms tegen mij, maar ook vaak zomaar voor zichzelf. Hardop pratend, alsof ze 't allemaal weer meemaakte: 'Het was vaak best moeilijk hoor, voor die mannen, want ze snapten Jezus lang niet altijd. 't Waren hele eenvoudige vissers, en Jezus' woorden waren niet altijd even gemakkelijk. Jozef en ik zijn ook niet zo geleerd. Ik snapte soms zelf werkelijk ook niet waar Hij zijn ideeën vandaan haalde. Soms dachten we weleens dat Hij gek geworden was. Op een keer hebben we geprobeerd hem tegen te houden, en toen leek het zelfs wel of Hij ons niet meer kende: "Wie is mijn moeder?" zei Hij, "wie zijn mijn broeders?" We hebben ons toen erg zorgen gemaakt.
Soms leken mijn jongens wel op een schoolklas. Dan liepen ze achter Jezus aan te kibbelen over wie nou de beste van de klas was. Ze voelden zich ook wel een beetje belangrijk dat ze zomaar door Jezus waren uitgekozen. In die tijd hebben ze eens geprobeerd een zieke jongen te genezen. Ze hadden het idee: "Dat kunnen we best. We hebben toch gezien hoe Jezus het deed?" Maar het lukte niet. Dat zat ze toch wel een beetje dwars. Maar ja, 't was natuurlijk ook niet zomaar een toverkunstje. 't Heeft Jezus heel wat moeite gekost om ze te laten inzien, dat ze het niet uit zichzelf konden, maar dat het ze 'gegeven' moest zijn. 'Genade' noemde Hij dat. Wat dat nou precies is heb ik ook nooit echt begrepen. Zeker is wel dat er iets gebeurd is tussen toen, toen ze nog zo bang en wantrouwend waren, en nu, nu ze zo moedig en sterk de hele wereld rondreizen..."
"Weten jullie," zegt Matteus, "ik geloof dat zij het in haar eenvoud het beste begrepen heeft. Weten jullie nog hoe hard we allemaal wegliepen, toen Jezus verraden werd, in de Hof van Olijven? En later, bij het Kruis? Wij hadden het allemaal af laten weten, maar zij bleef, tot het laatste moment. Trouw tot de dood. En na Jezus' Hemelvaart, wij waren bang, wij geloofden er niet meer in, maar zij hield ons bij elkaar, en zij geloofde in de kracht van het gebed."
"Ze heeft altijd in jullie geloofd," gaat Sara verder, "en altijd kwam ze weer met gelovige eerbied terug op het gebeuren in de bovenzaal: 'Ze waren zo bang, Sara, en kijk nu eens. Ze maken allemaal gevaarlijke reizen, ze genezen zieken, ze zoeken mensen op in de gevangenis, ze houden redevoeringen in het openbaar, en ze zijn zelfs niet bang om gevangen genomen en gemarteld te worden. Het lijkt waarachtig wel of ze Jezus zelf zijn. Wat is er toch gebeurd met mijn jongens?
Zou dat nou 'genade' zijn ?...'"

Er valt een eerbiedige stilte in het huisje. Het begint langzaam licht te worden.

Anneke van der Werff-Verbraak / 2005


© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen

VoorwoordHoe wordt men heilig?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen