× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 1e eeuw  Nicodemus van Jeruzalem

Info afb.

Nicodemus van Jeruzalem, Palestina; een van Jezus eerste leerlingen; † 1e eeuw.

Feest 3 augustus.

Hij was lid van het Sanhedrin, de Joodse Hoge Raad, die uit zeventig man bestond. In het evangelie van Johannes wordt hij drie keer genoemd. Eerst horen we van hem, als hij in de nacht met Jezus een gesprek komt voeren.

Johannes 03,01-21

01 Er was onder de Farizeeen iemand die Nikodemus heette. Hij behoorde tot de voornaamsten van de Joden.
02 Eens kwam deze in de nacht bij Hem en zei: "Rabbi, wij weten dat Gij van Godswege als leraar gekomen zijt, want niemand kan die tekenen doen die Gij verricht, als God niet met hem is."
03 Jezus gaf hem ten antwoord: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: als iemand niet van boven geboren wordt kan hij het Rijk Gods niet zien."
04 Nikodemus zei tot Hem:"Hoe kan een mens geboren worden als hij al oud is? Kan hij soms in de schoot van zijn moeder terugkeren en voor een tweede keer geboren worden?"
05 Jezus antwoordde: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U; als iemand niet geboren wordt uit water en geest, kan hij het Rijk Gods niet binnengaan.
06 Wat geboren is uit het vlees is vlees, en wat geboren is uit de Geest is geest.
07 Verwonder u niet dat Ik u zei: gij moet van boven geboren worden.
08 De wind blaast waarheen hij wil; gij hoort wel zijn gesuis, maar weet niet waar hij vandaan komt en waar hij heen gaat; zo is het met ieder die geborenj is uit de Geest."
09 Nikodemus gaf Hem ten antwoord: "Hoe kan dat gebeuren?"
10 Daarop zei Jezus weer: "Gij zijt een leraar van Israel en kent dat niet?
11 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wij spreken over wat Wij weten en Wij getuigen van wat Wij gezien hebben, maar onze getuigenis aanvaardt gij niet.
12 Wanneer ge zelfs niet gelooft als Ik u spreek over aardse dingen, hoe zult gij dan geloven, als Ik spreek over hemelse dingen?"
13 Nooit is er iemand naar de hemel geklommen, tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des Mensen.
14 En deze Mensenzoon moet omhoog worden geheven,zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn,
15 opdat eenieder die gelooft in Hem eeuwig leven zal hebben.
16 Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.
17 God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered.
18 Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de Naam van de eniggeboren zoon van God.
19 Hierin bestaat het oordeel: het licht is in de wereld gekomen, maar de mensen beminden de duisternis meer dan het licht, omdat hun daden slecht waren.
20 Ieder die slecht handelt, heeft een afschuw van het licht en gaat niet naar het licht toe uit vrees dat zijn werken openbaar gemaakt worden.
21 Maar wie de waarheid doet, gaat naar het licht, opdat van zijn daden moge blijken dat zij in God zijn gedaan.

Vervolgens komt hij ter sprake in Johannes' 7e hoofdstuk, waar hij Jezus enigermate in bescherming neemt:

Johannes 07,37-53

37 Op de laatste en grootste dag van het feest stond Jezus daar [op het tempelplein] en riep met luider stem: "Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij;
38 wie in Mij gelooft, hij drinke! Zoals de Schrift zegt: "Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien."
39 Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij, die in Hem geloofden, zouden ontvangen, want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.
40 Op het horen van deze woorden zeiden sommigen van het volk:"Dit is inderdaad de profeet."
41 Anderen zeiden: "Het is de Messias." Weer anderen wierpen op: "Komt de Messias soms uit Galilea?
42 Heeft de Schrift niet gezegd, dat de Messias komen zal uit het geslacht van David en uit Betlehem, het dorp waar David woonde?"
43 Zo ontstond er dus om Hem verdeeldheid onder het volk.
44 Sommigen hunner wilden Hem gevangennemen, maar niemand sloeg de hand aan Hem.
45 Toen dan ook de dienaars bij de hogepriesters en Farizeeen terugkwamen,vroegen dezen hun: "Waarom hebt gij Hem niet meegebracht?"
46 De dienaars antwoordden: "Nooit heeft iemand zo gesproken als die man."
47 Waarop de Farizeeën zeiden: "Hebt gij u soms ook laten bedriegen?
48 Heeft dan een van de overheden of van de Farizeeen in Hem geloofd?
49 Dat volk, ja, dat de Wet niet kent; vervloekt zijn ze!"
50 Maar een uit hun kring, Nikodemus, die vroeger bij Jezus gekomen was, merkte op:
51 "Veroordeelt onze Wet iemand zonder hem eerst te horen en te vernemen wat hij doet?"
52 Zij gaven hem ten antwoord: "Zijt gij soms ook uit Galilea? Zoek maar na en gij zult zien dat de profeet niet uit Galilea opstaat."
53 [Toen ging ieder naar huis.]

En tenslotte speelt hij een rol bij Jezus' begrafenis:

Johannes 19,38-42

38 [Na Jezus' dood] vroeg Jozef van Arimatea, die een leerling was van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Toen Pilatus dit had toegestaan, ging hij dus heen en nam het lichaam weg.
39 Nikodemus, die Hem vroeger 's nachts bezocht had, kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloe mee, ongeveer honderd pond.
40 Zij namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende kruiden in zwachtels, zoals bij een Joodse begrafenis gebruikelijk is.
41 Op de plaats waar Hij gekruisigd werd, lag een tuin en in die tuin een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was neergelegd.
42 Vanwege de voorbereidingsdag van de Joden en omdat het graf dichtbij was, legden zij Jezus daarin neer.

Verering & Cultuur

Er is een apokrief evangelie dat zijn naam draagt. Het eerste deel ervan, de beroemde Handelingen van Pilatus (= Acta Pilati) stamt reeds uit de 4e eeuw.

In zijn beroemde boek 'Legenda Aurea' sluit Jacobus de Voragine († 1297; feest 13 juli) het verhaal over Stefanus' dood als volgt af:

"Sint Gamaliël en Nicodemus die nog altijd voor de christenen in de Hoge Raad zitting hadden, kwamen zijn lijk halen en begroeven het op Gamaliëls akker. En ze hieven een intense rouwklacht over hem aan. In de tijd daarna had er een grote christenvervolging plaats in Jeruzalem. Nu Stefanus, één van hun kopstukken dood was, raakten ze danig in de war. Met uitzondering van de apostelen, die moediger waren dan de anderen, verspreidden zij zich over het gehele Joodse land: precies dat had de Heer hun opgedragen, toen Hij zei: 'Wanneer ze u in de stad vervolgen, vlucht dan naar een andere'" (Matteus 10,23).

Legende: hoe Stefanus' relieken werden teruggevonden:

Op 3 augustus verhaalt Jacobus de Voragine in hetzelfde boek hoe in het jaar 415 zijn stoffelijk overschot tesamen met dat van Sint Stefanus († 36; feest 26 december), Gamaliël en Abibas werd teruggevonden.

"Het lichaam van Sint Stefanus, de eerste martelaar, werd naar men zegt in het jaar onzes Heren 417 teruggevonden; dat was in het zevende jaar van keizer Honorius (395-423).

De terugvinding vond plaats op de volgende wijze. In de omgeving van Jeruzalem woonde een priester Lucianus. Gennadius rekent hem tot de beroemde mannen; hij is het dan ook die het hierna volgende verhaal heeft opgetekend. Het was vrijdag en Lucianus lag in zijn bed te slapen, maar hij was tegen wakker worden aan. Op dat moment verscheen hem een grijsaard, rijzig van gestalte en met een mooi gelaat en een lange baard; hij droeg een wit kleed, waarop gouden stenen en kruisen geweven waren; hij droeg ook laarzen die van boven een gouden rand hadden. Hij raakte hem aan met de gouden roede in zijn hand en sprak tot hem: 'Ga ijverig aan het werk om onze graven te zoeken, en maak ze open, want de plaats waar wij nu begraven liggen, is ons niet waardig. Ga daarom naar Johannes, de bisschop van Jeruzalem: hij moet ons op een eervolle plaats herbegraven. Want zie, er is droogte en ellende over de wereld gekomen, maar God wil door onze tussenkomst de wereld weer laten delen in zijn genade.' Maar Lucianus, de priester, sprak: 'Heer, wie bent u?' De grijsaard antwoordde: 'Ik ben Gamaliël - de apostel Paulus heeft nog aan mijn voeten gezeten om de Wet te leren. Naast mij ligt Sint Stefanus begraven, dezelfde die door de Joden werd gestenigd en buiten de stad werd geworpen, zodat de vogels en de wilde beesten hem konden opvreten. Maar dat verhoedde degene aan wie de martelaar trouw had gezworen. Ik zelf ben gekomen om hem met de grootste zorg in mijn eigen nieuwe graf te leggen.' De andere die weer naast mij ligt, is mijn neef Nicodemus. Hij is het die in de nacht naar Jezus toekwam en later van Petrus en Johannes het heilig doopsel ontving. Daar waren de hogepriesters zeer ontstemd over. En ze zouden hem zeker hebben gedood, als hun ontzag voor ons niet zo groot was geweest. Wel echter namen ze al zijn bezittingen in beslag en verwijderden hem uit zijn hoge positie; ze sloegen hem waar ze hem maar raken konden en lieten hem uiteindelijk meer dood dan levend liggen waar hij lag. Ik heb hem toen opgenomen in mijn huis. Daar heeft hij nog een paar dagen geleefd. Toen hij was gestorven heb ik hem begraven aan de voeten van Sint Stefanus. Er is nog een derde bij mij ligt; dat is mijn zoon Abibas. Tegelijk met mij ontving hij op 20-jarige leeftijd het doopsel; zo lang hij leefde bewaarde hij zijn kuisheid. Tegelijk met mijn leerling Paulus leerde hij de Wet kennen. Mijn vrouw Aethea en mijn zoon Selemias hebben het christengeloof niet willen aannemen. Zij waren dan ook niet waardig bij ons begraven te worden. Je zult hun graf op een andere plek aantreffen. Maar je zult zien: ze zijn woest en ledig.'

Na deze wooorden verdween Gamaliël. Toen Lucianus wakker was, vroeg hij aan God: 'Als dit visioen geen bedrog is, laat het zich dan nog een tweede en zelfs een derde keer voordoen.'

De vrijdag daarop verscheen hem Sint Gamaliël opnieuw: net als de vorige keer. Hij vroeg hem waarom hij zijn woorden als waardeloos had afgedaan. 'Heer, ik heb uw woorden niet als waardeloos afgedaan, antwoordde hem Lucianus, maar ik heb de Heer gevraagd: als het visoen van U afkomstig is, laat het zich dan drie maal aan mij vertonen.' Waarop Gamaliël zei: 'Je hebt natuurlijk lopen piekeren, waaraan je ieders gebeente van ons zou kunnen herkennen, wanneer je ze zou vinden. Welnu, ik zal je door middel van een gelijkenis van ieder apart de doodskist aanwijzen.' Daarop toonde hij hem drie gouden korven en een vierde die van zilver was. Er was er één gevuld met rode rozen, twee met witte rozen en die van zilver was gevuld met safraan. En Gamaliël sprak: 'Die korven stellen ons doodskisten voor en de bloemen ons gebeente. De korf met de rode rozen is de doodskist van Sint Stefanus; hij is de enige van ons die met het martelaarschap is gekroond. De twee met witte rozen stellen Nicodemus' en mijn doodskist voor, want wij hebben consequent en standvastig met een zuiver hart de Heer beleden. De zilveren met safraan stelt de doodskist voor van mijn zoon Abibas, want hij ging getooid met maagdelijke kuisheid en in alle reinheid nam hij afscheid van deze wereld.' Na deze woorden verdween hij weer. Maar de vrijdag daarop verscheen hij hem weer, en nu was hij behoorlijk kwaad en verweet hem gewoon lui te zijn, daar hij zijn gebod nog altijd niet was nagekomen. Toen maakte Lucianus zich onmiddellijk gereed om naar Jeruzalem te gaan. Daar ging hij direct naar bisschop Johannes en vertelde hem alles wat hem bekend was gemaakt. Vervolgens haalden ze er nog een heel stel andere bisschoppen bij en zo kwamen ze aan de plaats die aan Lucianus was aangewezen. Daar begonnen ze te graven. En zie, de aarde beefde en een zoetige geur verspreidde zich overal. Alleen door de krachtige werking van deze geur genazen zeventig mensen van allerhande gebreken, krachtens de verdiensten van de heiligen. Nu werden hun lichamen onder grote vreugde naar de kerk van Jeruzalem overgebracht, daar waar Stefanus eens het ambt van diaken had bekleed. Daar werden ze met veel eerbetoon bijgezet. Precies op dat uur daalde er een geweldige regenbui uit de hemel neer.

Over dat visioen en die terugvinding spreekt ook Beda in zijn kroniek."

[LAu.1979]

Hij wordt afgebeeld bij Jezus' kruisafname of tijdens die graflegging.

Verering & Cultuur in Bretagne

Zoals bekend geniet Sint Nicodemus grote verering in Bretagne, ook onder de namen van Codennec, Egoutam, Egoutan, Godenek of Nigouden. Het is mogelijk dat hier sprake is van een heilige wiens Keltische naam leek op die van Nicodemus, wellicht werd zijn gedachtenis gevierd begin mei, het moment van een van de boetprocessies ter ere van hem. Stilaan zou hij met zijn grote naamgenoot zijn vereenzelvigd om er tenslotte geheel in op te gaan.

Minstens zes Bretonse plaatsen zijn naar hem genoemd: St-Nicodème in de gemeente Callac-de-Bretagne (arr. Guingamp), bij Ploeven (arr. Châteaulin), in de gemeente Lannion, te Guénin in de gemeente Baud (Morbihan); beroemd is zijn prachtige kapel bij Plumeliau (eveneens gemeente Baud) aan de Blavet, en te Quéven, gemeente Pont-Scorff (arr. Lorient). Hij is bovendien patroonheilige van Bourseul (Côtes-du-Nord) waar de kerk aan hem is toegewijd.

Hij is de beschermheilige van het vee, in het algemeen de runderen, maar in de plaats Bran (Rennes) ook van de paarden. Terwijl hij in Guénin (Morbihan) de patroon is van de varkens en hen behoedt voor de naar hem genoemde ziekte van Nicodemus ('droug sant Egoutam' = mond- en klauwzeer?). Om zieke beesten beter te maken put men water uit zijn bron en vermengt dat met het veevoer. Daar houdt men een boetprocessie ('pardon') op de eerste zondag van mei; te Gaël (Morbihan) wordt een 'pardon' met vee gehouden op de eerste zondag van augustus. In Quéven doopt de kerkmeester de paaskaars drie keer in het water uit de bron; in Plumeliau wordt de processie besloten met een vreugdevuur.

In de St-Nicodemuskapel van Plumeliau aan de Blavet ziet men naast zijn beeltenis dat van zijn gezel Abibon.


Bronnen
[DSB.1979p:282-283;Lin.1999;Pzc.2002p:334-335; Dries van den Akker s.j./2006.03.11]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen