× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 573  Nicetius van Lyon

Info afb.

Nicetius van Lyon, Frankrijk; bisschop; † 573.

Feest 2 april.

Zijn levensverhaal werd opgeschreven door Sint Gregorius van Tours († 594; feest 17 november) in zijn ‘Levens van de Vaderen’.

1
Een man uit de kringen der senatoren, Florentinus geheten, was getrouwd met Artemia en had al twee kinderen, toen hij (in 513) gevraagd werd bisschop te worden van de stad Genève. De hoogwaardigheidsbekleder stemde erin toe en ging thuis aan zijn vrouw vertellen wat hij gedaan had. Bij het horen daarvan zei zij: "Je hoeft er verder niet over te denken om bisschop te worden van die stad, mijn lieve, want ik draag in mijn schoot een bisschop die ik juist van jou ontvangen heb." Toen de wijze man dat hoorde, hield hij zich verder rustig, indachtig wat destijds Gods woord aan de aartsvader van ons geloof, Abraham, had aanbevolen: "Luister naar wat je vrouw zegt" (Genesis 16,12). Toen het moment van de bevalling was aangebroken, bracht zijn vrouw een kind ter wereld dat zij Nicetius noemde, als wilde zij daarmee aankondigen dat hij de wereld zou overwinnen.

Nicetius is een Griekse naam en betekent ‘toegewijd aan Nikè’, de godin van de overwinning.

Uiterst zorgzaam liet zij hem opleiden in de kennis van de kerkelijke cultuur. Bij het overlijden van zijn vader was Nicetius al opgenomen in de geestelijke stand; hij woonde bij zijn moeder in het ouderlijk huis en verrichtte tezamen met het personeel met eigen handen het gewoonste werk. Want hij besefte dat lichamelijke bekoringen er het beste onder kunnen worden gehouden met vermoeiende arbeid.

Welnu, hij was nog thuis toen op een dag zijn gezicht een klein, kwaadaardig gezwel vertoonde dat geleidelijk aan steeds groter werd en branderig pijn deed. Dat werd zo erg dat hij begon te vrezen voor zijn leven. Maar zijn moeder was gewoon naast vele andere heiligen ook Sint Martinus († 397; feest 11 november) aan te roepen. Hem in het bijzonder vroeg zij in haar gebeden haar zoon te genezen. De jongen had al twee dagen met zijn ogen dicht op bed gelegen en geen woord van troost meer tot zijn moeder gezegd, zodat zij heen en weer werd geslingerd tussen hoop en vrees, en tenslotte de voorbereidingen begon te treffen voor de begrafenis. Maar op de avond van de tweede dag deed hij zijn ogen open met de woorden: "Waar is mijn moeder?" "Onmiddellijk kwam zij aangesneld en vroeg: "Hier ben ik, mijn jongen, wat wil je?" Waarop hij zei: "Je hoeft niet bang te zijn, moeder, want Sint Martinus is gekomen, heeft een kruisteken over mij gemaakt en gezegd dat ik moest opstaan, want ik ben niet ziek meer." Onmiddellijk ging hij zijn bed uit. Zo gaf God in zijn goedheid met dit wonder een dubbele genade: enerzijds gaf Hij bekendheid aan de verdienste van Sint Martinus, en anderzijds verloste hij een toekomstige bisschop van een dreigend kwaad. Wel heeft hij zijn verdere leven er een zichtbaar litteken op zijn gezicht aan overgehouden.

2
Toen hij dertig was
[in 543] werd hij geëerd met de priesterlijke waardigheid. Maar hij hield zich niet afzijdig van het werk dat hij tot dan toe gedaan had. Hij bleef tezamen met zijn personeel handwerk verrichten en vervulde daarmee het voorschrift van de Apostel: "Verricht handwerk, zodat je iets weg te geven hebt aan de armen" (Efesiërs 04,38). Hij droeg er met name zorg voor dat de kinderen die in huis geboren werden vanaf het moment dat ze begonnen te praten, leerden lezen en schrijven, vooral de psalmen, zodat ze die met de anderen konden zingen en overwegen en aldus hun geest vullen met goede zaken. De zuiverheid onderhield hij met de grootste zorgvuldigheid; ook anderen raadde hij altijd aan haar niet te bezoedelen en zich te onthouden van onzuivere woorden of aanrakingen.

Zelf herinner ik mij nog uit mijn kindertijd, toen ik zeven was en leerde lezen en schrijven, dat hij mij in zijn bed liet slapen; daarbij omhelsde hij mij met de tederheid van een lieve vader. Maar met zijn hand aan de zoom sloeg hij zijn gewaad om zich heen, zodat zijn gezegende ledematen nergens mijn lichaam zouden aanraken. Ik verzoek u te letten op de omzichtigheid van deze man Gods die er al van afzag een kind aan te raken waarbij toch nog niet de geringste prikkel tot begeerte of aanleiding tot onkuisheid enige rol kon spelen. Hoeveel te meer zal hij haar dan ontvlucht hebben op momenten dat er wel aanleiding voor was? Nee, zoals gezegd, was hij zo zuiver van lichaam en geest dat er nooit een dubbelzinnige opmerking over zijn lippen kwam; hij sprak alleen maar over de dingen van God. Hoewel hij ter liefde Gods alle mensen omhelsde, was hij aan zijn moeder even onderdanig als enig ander lid van het huispersoneel.

3
Bisschop Sacerdos van Lyon
(† 552; feest 12 september) lag ziek in Parijs. Omdat koning Childebert de Oudere († 558) bijzonder op hem gesteld was, wilde hij de zieke een bezoek brengen. Meteen bij zijn komst vroeg de bisschop: “U weet, goede koning, dat ik u altijd trouw ter wille ben geweest in al uw wensen, en dat ik altijd precies heb gedaan wat u me opdroeg. Nu het moment van mijn afscheid van de wereld is aangebroken, vraag ik u mij niet in droefheid heen te willen laten gaan. Verleen mij de gunst die ik u in alle bescheidenheid ga vragen.” Waarop de ander zei: “Zeg maar wat je wilt en je zult het krijgen.” “Ik zou graag willen dat mijn neef Nizier mij opvolgt als bisschop van Lyon. Ik kan over hem getuigen dat hij een kuis leven leidt, en dat hij de kerken die hij van schenkingen voorziet een goed hart toedraagt. In woord en daad is hij steeds uit op het welzijn van de dienaren van God.” De koning antwoordde: “Dat Gods wil moge geschieden!” En zo werd Nizier met volledige instemming van koning en volk tot bisschop van Lyon gewijd. Hij toonde zich een ware vriend van vrede en eenheid. Als hij door de een of ander onheus werd bejegend, vergaf hij die persoon zelf, of hij gaf die ander de kans door bemiddeling van een tussenpersoon zijn verontschuldigingen aan te bieden.

Neem het geval van de priester Basilius die door hem naar hertog Armantarius was gestuurd; deze was op dat moment belast met de rechtspraak in de stad Lyon. Hij moest hem zeggen: “Onze prelaat heeft uitspraak gedaan in die en die rechtszaak, maar ze wordt opnieuw aangespannen. Hij waarschuwt u haar niet ontvankelijk te verklaren.” De hertog ontstak in woede en antwoordde de priester: “Ga hem zeggen dat dit niet de eerste noch de laatste zaak is die bij hem is aangespannen, maar door een ander wordt afgehandeld.” Toen de priester terug was, bracht hij eenvoudig de woorden over zoals hij ze gehoord had. Waarop Nizier boos tegen hem uitvoer: “Van mij zul je zeker geen boodschappersloon krijgen; je hebt mij woorden overgebracht die door woede zijn ingegeven.”

Hij zat op dat moment aan tafel, en ik zat als diaken vlak naast hem aan zijn linkerhand. Met zachte stem zei hij tegen mij: “Zeg tegen de priesters dat zij voor hem bij mij een goed woordje doen.” Ik deed het, maar zij deden niets; ze snapten niet waar de heilige op uit was.” Toen hij dat zag, zei hij tegen mij: “Sta op en neem het voor hem op.” Bevend stond ik dus op, kuste zijn heilige knieën en deed een goed woordje voor de priester. Hij nam mijn smeekbede aan, schonk hem alsnog zijn boodschappersloon en zei: “Broeders, ik verzoek jullie bij mij niet aan te komen met nutteloze woorden die alleen maar grof geklets bevatten. Het is immers ongepast dat redelijke mensen loze woorden moeten onthouden van onredelijke mensen. Natuurlijk moet je wel mensen die het belang van de Kerk schaden met goede argumenten in verlegenheid brengen. Maar als het om onredelijke woorden gaat, wil ik er niet alleen niet op ingaan, ik wil ze zelfs helemaal niet horen.”

Wat een gelukkige man: hij was er met hart en ziel op uit om elk schandaal te vermijden. Laten vooral diegenen naar deze dingen luisteren, die - als hun iets wordt aangedaan - niet weten te vergeven, maar de hele stad erbij roepen om in hun wraakgevoelens te delen. Blijkbaar zijn zij niet bang voor lieden die de zaken verdraaien en zeggen: ‘Wij hebben die en die dit en dat over jou horen zeggen…’ Zo worden de armen van Christus zonder enig medelijden onderdrukt.

4
Op een ochtend was Nizier opgestaan voor de metten. Hij wachtte tot er twee antifonen gezongen waren, en nam toen plaats in het koor. Meteen zette een diaken de antwoordpsalm in. Maar de heilige riep geïrriteerd: “Laat hij ophouden. Ophouden! Laat de vijand van de gerechtigheid niet de grofheid hebben hier te zingen.” Hij was nog niet uitgesproken of de diaken deed er het zwijgen toe; hij kreeg geen klank meer uit zijn keel. De heilige liet hem bij zich komen en zei: “Had ik je niet gezegd dat je de kerk van God niet mocht betreden? Waar haal je dan de brutaliteit vandaan om dat toch te doen? Ja, hoe durf je mee te zingen met de gewijde gezangen?” Alle aanwezigen waren stomverbaasd. Niemand wist iets kwaads van die diaken. Maar toen zette de boze geest waarvan hij bezeten was, het op een brullen dat de heilige hem ondraaglijke pijn bezorgde. Hij had het inderdaad gewaagd in de kerk te zingen, maar zijn stem waar niemand iets aan gemerkt had, was herkend door de heilige die hem nu met zijn woorden afschuwelijke pijn bezorgde; nee, niet die diaken zelf, maar de boze geest in hem. Nu legde de heilige zijn diaken de handen op en verjoeg de boze geest. Op slag was de man weer bij zinnen.

5
Nadat hij zich met deze en andere tekenen aan het volk had doen kennen, ging hij in het tweeëntwintigste jaar van zijn bisschopsambt en zijn zestigste levensjaar over tot Jezus Christus. Toen men hem ten grave droeg, vroeg een blinde of iemand hem onder de kist wou zetten. Onmiddellijk kreeg hij het gezicht terug dat hij sinds lange tijd verloren had. Zo hield God in zijn goedheid niet op eer te brengen aan het gelukzalige lichaam van degene van wie hij op hetzelfde moment de ziel bij zich opnam in de hemel temidden van zijn engelen.

Toen de dagen verstreken waren die door de Romeinse wet waren voorgeschreven, vooraleer het testament van een overledene in het openbaar mocht worden voorgelezen, werd het testament van de bisschop naar de marktplaats gebracht, waar het in aanwezigheid van het volk door de rechter werd geopend en voorgelezen. Daar bevond zich een priester die vol gal zat, omdat de heilige niets had nagelaten aan de kerk waarin hij begraven was. Hij zei: “Er waren altijd heel wat mensen die zeiden dat Nizier weinig hart had. Nou, dat kun je nu wel zien: hij heeft niet eens iets nagelaten aan de kerk waarin hij begraven ligt.” In de nacht daarop verscheen hij in schitterend gewaad aan die priester, vergezeld van twee bisschoppen, Justus († 390; feest 14 oktober) en Eucherius († 449; feest 16 november).

Twee voorgangers van Nizier op de bisschopszetel van Lyon.

Tegen hen zei hij: “Deze priester, allerheiligste broeders, overlaadt mij met valse aantijgingen door te zeggen dat ik niets heb nagelaten aan het heiligdom waar ik rust. Maar daarbij ziet hij over het hoofd dat ik haar het dierbaarste heb nagelaten wat ik heb: namelijk mijn stoffelijk overschot.” En de andere twee antwoordden: “Hij zit fout door een dienaar van God met zoveel minachting te bejegenen.” Daarop keerde de heilige zich naar de priester en diende hem vuistslagen toe op zijn keel met de woorden: “Jij zondaar, je verdient het om door voeten vertrapt te worden. Houd op met dat dwaze gepraat.” Toen die priester wakker werd, deed zijn keel zo’n pijn dat hij grote moeite had met slikken. Onderhevig aan heftige pijn, moest hij wel veertig dagen lang het bed houden. Tenslotte riep hij de naam van de heilige aan; prompt was hij genezen. Maar sindsdien had hij niet meer het lef zulke dingen te zeggen.

Bisschop Priscus die wij altijd hebben gekend als een geduchte vijand van onze heilige, gaf een mantel van Nizier aan een van zijn diakens. Hij viel ruim, want de man Gods was fors van gestalte geweest. De capuchon van dat kledingstuk was ruim en rijk bewerkt: het was namelijk zo’n witte mantel zoals priesters dragen met Pasen. Welnu, die diaken droeg het ding elke dag en had verder geen aandacht voor het bijzondere doel waartoe het gediend had. Hij hield het ding aan in bed en ging ermee naar de markt, zonder er acht op te slaan dat de slippen ervan in staat waren mits aangeraakt met diep geloof zieken te genezen. Iemand zei hem: “Hé diaken, als jij de deugd van God kende en als jij wist wie dit kledingstuk gedragen heeft, zou je er wel eerbiediger mee omgaan.” Maar hij antwoordde: “Laat ik je in alle eerlijkheid gewoon dit zeggen: ik draag dit ding om mijn kont mee te bedekken, en wat er teveel zit aan die capuchon ga ik gebruiken om er sloffen van te maken!” Het stuk ongeluk voegde onmiddellijk de daad bij het woord; daarmee moest hij wel de wraak uit de hemel over zich afroepen. En inderdaad, hij had de capuchon nog niet losgetornd en er sloffen gemaakt en die aangetrokken, of de duivel maakte zich van hem meester en wierp hem tegen de grond. Op dat moment was hij alleen thuis; dus niemand kon hem te hulp komen. Hij gaf een bloederig schuim op en lag in een kramp met zijn voeten boven de haard waardoor zijn voeten met sloffen en al verbrandden. Dat wilde ik nog even zeggen over de goddelijke wraak.

6
Onze diaken Aigulfus bracht op de terugweg van Rome, enkele gelukzalige relieken mee van de heilige. Hij was even langsgegaan bij de heilige om er wat te bidden. In het gebouw wierp hij een blik in het register dat bijgehouden wordt van de schitterende wonderen die er gebeurden. Tegelijk bemerkte hij hoe een enorme menigte zich om het graf verdrong als een bijenzwerm rondom de bijenkorf. Sommigen kregen van de priester die in het midden stond brokjes kaarsvet mee bij wijze van zegening, anderen een beetje stof; weer anderen wisten enkele draadjes te bemachtigen van het kleed dat op het graf lag. Allen waren er zeker van dat ze daarmee een medicijn te pakken hadden dat zou helpen tegen allerhande kwalen. Onze diaken zag het aan met tranen in de ogen en hij zei bij zichzelf: “Als de devotie van mijn bisschop mij zeeën laat oversteken om de martelaren uit het Oosten te bezoeken en er relieken van mee terug te nemen, waarom zou ik er dan ook niet meenemen van een belijder uit ons eigen Gallië, als ik daarmee mijn eigen gezondheid en die van anderen kan behoeden?” Dus hij ging ook naar voren en kreeg enige kruiden mee die door de mensen in hun vroomheid op het graf van de heilige waren gedeponeerd, en welke de priester hem overhandigde gewikkeld in een doek. Hij nam ze zorgvuldig mee naar huis, en vrijwel onmiddellijk werd zijn vertrouwen bevestigd doordat er wonderen gingen gebeuren. Want toen hij een extract, getrokken uit die bladeren, aan een paar koortslijders had gegeven, waren ze onmiddellijk genezen; dat ging zo met heel wat mensen bij wie hij later hetzelfde deed. Op het moment dat hij het ons vertelde, had hij zo zei hij - al vier mensen die aan dezelfde kwaal leden, de gezondheid teruggegeven.

Toen onze priester Johannes met inkopen terugkwam uit de stad Marseille, ging hij bidden op het graf van de heilige. Toen hij opstond, zag hij gebroken ijzeren kettingen en boeien die om de hals of de benen van misdadigers en gevangenen hadden gezeten; en hij was vol bewondering. En zelfs die blik alleen al ging gepaard met wonderen. Want toen hij bij ons terug was, vertelde hij met enthousiasme, hoe drie blinden in zijn bijzijn genezing hadden gevonden, en ziende naar huis teruggegaan waren.

En toen men in Orléans, een Gallische stad, relieken van de heilige ronddroeg onder het zingen van hymnen, liet de Heer zich niet onbetuigd met genadegaven. Blinden die zich voor de relieken neerwierpen, kregen het gezicht terug, en lammen liepen. Niemand haalde het in zijn hoofd eraan te twijfelen dat de heilige belijder er zelf bij aanwezig was, als men zag welk een genadegaven er aan hulpbehoevenden werd geschonken.

7
Er was ergens oproer uitgebroken. De woedende menigte haalde overal stenen en fakkels vandaan en wist aan allerlei wapens te komen. Een man met een getrokken zwaard haalde met een enorme zwieper uit naar een ander; een paar dagen later deed de broer van de vermoorde man weer hetzelfde bij de moordenaar. Toen dat bekend werd, liet de rechter van die stad hem in de gevangenis werpen met de woorden: “Die booswicht is de dood schuldig. Zonder de beslissing van de rechter af te wachten heeft hij de brutaliteit gehad eigenhandig de dood op zijn broer te wreken.” In de gevangenis riep de beklaagde de namen aan van een hele reeks heiligen in de hoop dat zij medelijden met hem zouden hebben. Tot onze heilige belijder richtte hij zich op een bijzondere manier door te zeggen: “Heilige Nizier, ik heb van u gehoord dat u machtig bent in het doen van daden van barmhartigheid en grootmoedig in het bevrijden van gevangenen die hun toevlucht nemen tot u. Daarom smeek ik vooral u mij te komen bezoeken met diezelfde verlossing die zovele gevangenen vóór mij al van u hebben weten te verkrijgen.” Niet lang daarna verscheen de gelukzalige hem inderdaad in de slaap, en hij zei: “Wie bent u dat u de naam van Nizier aanroept? Dag en nacht richt u tot hem uw smeekbeden? Hoe komt het dat u van hem weet?” Daarop deed die man nauwkeurig verslag van de misdaad die hij begaan had, en voegde eraan toe: “Alstublieft, als u de man Gods bent die ik aanroep, heb medelijden met mij!” De heilige antwoordde: “In naam van Christus, ik zeg je: sta op en ga in vrijheid; niemand zal je tegenhouden.” Wakker geworden zag hij tot zijn verbazing dat zijn boeien verbroken waren en de sluitbalk afgeknapt. En zonder dat iemand hem iets in de weg legde, ging hij zonder enige angst naar het graf van de heilige. Daarop schold de rechter hem de doodstraf kwijt die hij hem had opgelegd, en opgelucht ging de man naar huis terug.

8
Met alle plezier wil ik over een wonder vertellen dat de heilige deed door middel van de lamp die bij zijn bed brandde. Want de tekenen die de heilige vanuit de hemel op aarde verricht zijn werkelijk opvallend. Het bed waarop hij altijd rustte en dat met grote toewijding was gemaakt door Aetherius
(† 602; feest 27 augustus) die nu zelf bisschop is, was een plek waar vele wonderen gebeurden. Er komen dan ook mensen met grote eerbied naartoe. En iemand die aan koorts lijdt, hoeft maar onder dat bed plaats te nemen, of hij is onmiddellijk van zijn rillerigheid verlost; zo gaat het met allerlei zieken: ze vinden er verlichting van pijn. Op het bed ligt een mooie sprei en er branden dag en nacht lampjes omheen. Een van die lampjes bleef het veertig dagen en nachten aan één stuk door doen, zonder dat men papier, lont of olie hoefde bij te vullen. Dat heeft de koster onszelf met klem verzekerd. Het bleef maar gewoon doorbranden.

Bisschop Gallomagnus van Troyes kwam met grote devotie relieken van de heilige halen, en terwijl men ze onder het zingen van psalmen te voorschijn haalde, opende hun deugdzame werking de ogen van blinden, en heel wat anderen vonden genezing van hun kwaal.

Men heeft ons ook een doek gebracht met een pompoen waarmee het hoofd van de heilige bedekt was op de dag dat hij stierf. Een paar dagen later werden wij uitgenodigd een kerk te komen inzegenen in de plaats Pernay, gelegen in het bisdom Tours. Ik ging erheen, wijdde het altaar en trok enkele draden uit de doek en plaatste die in het heiligdom. Na de mis ging ik weer weg. Maar een paar dagen daarna kwam degene die ons had uitgenodigd, ons opzoeken. Hij zei: “Priester Gods, verheug u in de Heer, omwille van de deugd van de gelukzalige Nizier. Want u gaat vernemen welk een groot wonder hij heeft verricht in de kerk die u hebt ingezegend. In ons land was er een blinde die al heel lang rondtastte in de duisternis van zijn blindheid. Op een nacht verscheen hem een man in zijn droom met de woorden: “Als je genezen wilt worden, ga je dan neerwerpen voor het altaar van de basiliek van Sint Nizier en je zult het gezicht terugkrijgen.” Hij deed het en onmiddellijk week de duisternis, en God gaf hem in zijn almacht het licht in zijn ogen terug.”

Ik kan zeggen dat ik ook in andere kerken relieken van onze heilige heb ondergebracht; ook daar roepen bezetenen de heilige aan en vaak wordt hun vertrouwvolle gebed inderdaad verhoord. De bediende van bisschop Fronimius van Agde leed aan epilepsie: hij viel dikwijls, waarbij er schuim op zijn mond verscheen, ja soms verscheurde hij zijn tong met zijn eigen tanden. Als hij de medicijnen nam die de artsen hem voorschreven, bleef hij soms maanden gespaard voor aanvallen. Maar dan kwamen ze weer opzetten en was hij er achteraf slechter aan toe dan tevoren. Zijn meester zag dus al die wonderen gebeuren op het graf van de gelukzalige Nizier, en raadde hem aan: “Ga je neerwerpen voor het graf van de heilige en smeek hem je te verlossen.” Hij deed het en kwam genezen terug. Daarna heeft hij nooit meer last gehad van enige toeval. Toen de bisschop ons zijn slaaf liet zien, waren er al zeven jaar sinds zijn genezing verstreken.

9
Toen de bisschop nog leefde, had een arme van hem een brief weten te krijgen met zijn handtekening erop. Daarop ging hij de huizen van vrome lieden langs om die handtekening te laten zien en er een aalmoes voor te krijgen. Na de dood van de heilige ging de man ermee door, en wist van vriendelijke mensen behoorlijke bedragen los te krijgen dankzij het aandenken van de heilige. Iedereen wilde namelijk zijn handtekening wel zien en gaf dan wat aan die arme. Nu was er een of andere Bourgondiër die overigens geen enkele eerbied had voor onze heilige, die de arme op afstand begon te volgen. Toen de man door een bos liep, overviel hij hem en nam hem zes goudstukken én de brief af. Na een paar flinke trappen liet hij hem halfdood achter. Maar het slachtoffer riep tussen de trappen en klappen door: “Ik smeek je bij de levende God en de deugd van de heilige Nizier, mij in ieder geval die brief terug te geven; als ik die kwijt ben, heb ik niets om van te leven.” Daarop smeet die overvaller de brief op de grond en ging er vandoor.” De ander raapte hem op en ging naar de stad waar op dat moment juist bisschop Fronimius verbleef. (Over hem hebben wij het daarnet gehad).

De arme wendde zich tot hem met de woorden: “Die man daar heeft mij mishandeld en getrapt, en me de zes goudstukken afgenomen die ik had gekregen door aan mensen de brief van Sint Nizier te laten zien.” De bisschop wierp een blik op de brief, zag de handtekening van de heilige en wendde zich tot de Bourgondiër: “Hier op deze brief staat een handtekening waarvan men zegt dat hij van Sint Nizier afkomstig is. Kom naar voren en zweer met je hand op die handtekening dat je onschuldig bent. Want wij vertrouwen erop dat hij bij machte is je van de misdaad te beschuldigen dan wel vrij te pleiten. In dat laatste geval ben je onschuldig en kun je van hier gaan in alle vrijheid.” Zonder enige aarzeling reikte die man naar de brief in de uitgestoken hand van de bisschop; op het moment dat hij de andere opstak om zijn eed te zweren, viel hij achterover. Zijn ogen waren gesloten en er verscheen schuim op zijn mond; je dacht niet anders dan dat hij dood ging. Maar na zo’n uur of twee deed hij zijn ogen weer open en zei: “Wee mij, want ik heb gezondigd door deze arme inderdaad te beroven!” Daarop vertelde hij tot in de bijzonderste details hoe hij die man had overvallen. De bisschop verkreeg toestemming van de rechter de schuld van die man kwijt te schelden op voorwaarde dat hij alles aan de arme zou teruggeven plus nog twee goudstukken extra ter vergoeding van de klappen die hij had uitgedeeld. Daarop gingen beide partijen weer uit elkaar.

10
Als je wilt weten hoeveel gevangen er door de heilige zijn verlost, hoeveel boeien hij heeft verbroken, hoef je maar te gaan kijken naar de enorme ijzermassa die je tegenwoordig aantreft in zijn kerk. Laatst bij koning Guntram
(† 593; feest 28 maart) hoorde ik bisschop Syagrius van Autun († 600; eeuw; feest 27 augustus) vertellen dat de heilige op zeven verschillende plekken aan gevangenen verschenen was, dat hij ze had verlost uit hun gevangenschap en dat de plaatselijke rechters er niets tegen hadden durven doen. Als iemand koorts heeft of aan rillingen lijdt of een andere ziekte, hoeft hij maar een beetje stof van zijn graf te nemen en het met een beetje water op te drinken, of hij is genezen. Dat is natuurlijk een weldaad van degene die tot zijn heiligen heeft gezegd: ”Alles wat je vraagt in mijn Naam, geloof dat je het al verkregen hebt en het zal je gegeven worden” (Markus 11,24).

11
In de plaats Précigny in het bisdom Tours is onlangs een kerk gebouwd die nog geen relieken van heiligen had. De inwoners van die plaats vroegen herhaaldelijk of wij haar konden komen wijden met overblijfselen van heiligen. Dus voorzagen wij het heilig altaar met de relieken waar ik daarnet over verteld heb. Sindsdien heeft de deugd van onze Heer zich door de gelukzalige bisschop dikwijls getoond. Laatst nog waren er drie vrouwen uit Berry die geteisterd werden door de boze geest. Ze gingen naar de St-Maartensbasiliek en betraden de kerk. Op hetzelfde moment begonnen ze in hun handen te klappen en riepen dat ze door de deugd van Sint Nizier werden gefolterd; ze gaven een of ander bloederig schuim op, en werden meteen bevrijd van de geesten waarvan ze bezeten waren geweest.

Dado was een boer die deel uitmaakte van de expeditie tegen Comminges. Herhaaldelijk bevond hij zich in doodsgevaar, en hij deed de gelofte: ‘Als ik hier levend en wel vandaan kom, schenk ik ter ere van Sint Nizier bij wijze van versiering iets van de buit die ik verover.’ Op de terugweg had hij twee zilveren drinkbekers bij zich en herhaalde zijn gelofte dat hij ze naar de kerk zou brengen als hij veilig en wel thuis zou komen. Maar toen hij eenmaal thuis was, schonk hij er maar één. En bij wijze van vergoeding van de andere schonk hij een kleed uit Sarmata om er het altaar en de offergaven erop te bedekken. Maar de heilige verscheen aan die man in een droom met de woorden: “Hoelang ga je nog wachten je gelofte in te lossen en probeer je er onderuit te komen? Ga vlug die tweede kelk naar de kerk brengen die je beloofd hebt, anders zou er wel eens iets heel ergs kunnen gebeuren met je gezin. En dat kleed is zo dun en doorzichtig dat je het niet over de altaargaven heen moet leggen, omdat het onvoldoende het mysterie van het lichaam en bloed van onze Heer afdekt.” Geschrokken loste de man onmiddellijk alsnog zijn gelofte in.

De broer van deze man kwam naar de kerk om de vigilie van Kerstmis mee te maken. Hij wendde zich tot de priester met de woorden: “Laten we samen een wake houden in de kerk en tot de gelukzalige Nizier bidden dat wij door zijn machtige voorspraak een jaar van vrede krijgen.” De priester was verheugd, toen hij dit hoorde, en begon de klok te luiden voor de vigilie. Maar toen de klok werd geluid en de priester met zijn geestelijken en alle gelovigen samengekomen waren, zat onze man nog aan tafel en maakte geen enkele haast. De priester liet hem een paar keer roepen. Maar hij antwoordde: “Ik kom zo. Nog even wachten.” Wat zal ik er nog over zeggen? De vigilie was ten einde en de morgen brak aan en de eerste die erover begonnen was, bleek er in het geheel niet te zijn. Toen de priester zijn breviergebed beëindigd had, beende hij ontzettend kwaad naar het logeeradres van deze man met de bedoeling om hem van de communie uit te sluiten. Maar hij was al aangepakt door een koorts en met de wijn die hij gedronken had, was een goddelijk vuur gaan schroeien in zijn ingewanden. Onder tranen smeekte hij de priester hem een penitentie op te leggen. Maar de priester maakte hem alleen maar verwijten en zei tegen hem: “Het is volkomen terecht dat je door de verdiensten van Sint Nizier moet branden in de kerk waar je niet naartoe bent gekomen voor de vigilie…” Midden onder deze woorden stierf hij. Op het derde uur, toen de mensen waren samengekomen voor de mis, werd de dode naar de kerk gebracht. Niemand twijfelde eraan dat dit alles was gebeurd door de deugd van de heilige bisschop. Die priester heeft het ons zelf verteld.

We zouden nog heel wat andere dingen kunnen vertellen die we zelf hebben meegemaakt of van betrouwbare mensen hebben gehoord. Maar dat zou te lang worden.

12
We willen dit boek dus afsluiten. Maar één wonder willen we nog vertellen dat in het Boek van zijn levensbeschrijving thuishoort. De goddelijke deugd die uit dit boekje spreekt, toont heel wat lezers aan hoezeer Nizier verheerlijkt is: getuige de wonderen die van hem verteld worden Een diaken uit Autun was getroffen door een pijnlijke vorm van blindheid. Hij hoorde wat God in zijn verheerlijking van de heiligen allemaal tot stand bracht op het graf van Nizier en zei tegen zijn familie: “Als ik eens naar zijn graf ging en iets van zijn relieken aanraakte of tenminste de doek die zijn lichaam bedekt, dan zou ik wel genezen zijn.” Deze en dergelijke dingen bleef hij maar zeggen, ook aan zijn vrienden. Zo was er een geestelijke die hem zei: “Je doet er goed aan dat te geloven. En om je geloof in die wonderen nog wat te versterken, heb je hier een perkamenten boek dat erover gaat en dat je nog meer zult doen geloven wat je met je oren al hebt gehoord.” Maar nog voor die ander ook maar het verlangen had het te lezen, zei hij als door God ingegeven: “Ik geloof dat God wonderen kan doen door middel van zijn dienaren.” Meteen legde hij het boek op zijn ogen. Onmiddellijk waren de pijn en de duisternis verdwenen en herkreeg hij krachtens dat boek het gezicht, en wel zo totaal dat hij de wonderverhalen met zijn eigen ogen kon lezen.

Het is de Heer alleen die dergelijke dingen doet, en die zichzelf verheerlijkt in zijn heiligen en hen verheerlijkt door schitterende wonderen. Aan Hem het koningschap en de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.


Bronnen
[GTV.1985pp:71-88; Dries van den Akker s.j./2008.04.05]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen