×
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.
Sluit het venster om te blijven.
Info afb. |
Drie Koningen (Balthasar, Melchior & Caspar), Het Oosten; pelgrims; † 30(?).
Feest 1 & 6 & 11 (Balthasar) & 12 januari & 23 juli: Keulen: overbrenging der relieken in 1164)
‘Toen Jezus geboren was in Bethlehem in Judea, onder koning Herodes, kwamen er magiërs uit het oosten in Jeruzalem aan. Ze vroegen: “Waar is de pasgeboren koning van de Joden? Want wij hebben zijn ster zien opkomen en wij zijn hier om hem te huldigen”.’
Aldus Matteus in het tweede hoofdstuk van zijn evangelie. We horen verder hoe Herodes verschrikt bij dit bericht; hoe zijn raadslieden op grond van de oude profeten weten te vertellen dat de nieuwe koning in Bethlehem geboren moet zijn, en hoe de wijzen het kind hulde brengen en geschenken aanbieden: wierook, goud en mirre. Tenslotte wordt hun geopenbaard dat Herodes het kind zoekt te doden. Met het gevolg, dat ze niet meer bij hem langs gaan, maar via een omweg terugkeren naar huis.
In de liturgie wordt dit feest genoemd de Openbaring des Heren (aan de - niet-joodse volkeren; in het Grieks Theofanie); de volksmond spreekt over het feest van Drie Koningen.
Vervulling van oude voorspellingen
Dit verhaal geeft aan Matteus de mogelijkheid te laten zien hoe in Jezus allerlei verhalen en voorspellingen uit het Oude Testament bewaarheid worden:
1]
Nog tijdens de tocht door de woestijn zong de profeet Bileam dit lied: "Een ster komt op uit Jakob; een scepter rijst op uit Israël..." (Numeri 24,14).
2]
Bij Jesaja vinden we de tekst: "Koningen zullen uw opvoeders zijn en hun vorstinnen uw verzorgsters. Zij zullen voor u op hun aangezicht vallen..." (Jesaja 49,23);
3]
En ook: "Een vloed van kamelen zal u bedekken, dromedarissen van Midjan en Efa; alle bewoners komen uit Seba, met goud en wierook beladen; zij verkondigen de lof van de Heer" (Jesaja 60,06).
4]
En niet te vergeten het citaat dat Herodes' schriftgeleerden bij de profeet Micha vinden: "En gij Bethlehem, landstreek van Juda, gij zijt volstrekt niet de geringste onder de leiders van Juda, want uit u zal een leidsman tevoorschijn treden, die herder zal zijn over mijn volk Israël" (Micha 5,01-03).
De wijzen worden drie koningen en krijgen namen
Geen wonder dus dat het volksgeloof de wijzen veranderde in koningen. Matteus noemt hun aantal niet, maar al gauw werden het er drie op grond van de drie geschenken: goud, wierook en mirre. Goud, zoals past voor een koning; wierook om aan te duiden dat het kind goddelijke eer toekwam, en mirre als toespeling op zijn dood: immers mirre was een balsem waarmee doden werden afgelegd.
Het verhaal van de drie koningen bracht tot uitdrukking dat alle volkeren Jezus goddelijke hulde brengen. Dat werd in de legenden nog meer uitgewerkt. De drie koningen kregen namen: in het Grieks: Apellius, Amerius en Damascus; in het Hebreeuws: Galgalat, Malgalat en Sarathin; maar ze zijn het meest beroemd geworden onder hun verlatijnste Perzische namen:
Caspar, Melchior en Balthasar. Ze zouden resp. 20, 40 en 60 jaar oud zijn geweest; getallen die de levenstijdperken van de volwassene symboliseren. Zo werd duidelijk dat in deze drie werkelijk heel de mensheid Jezus goddelijke hulde bracht. Vandaar ook dat één van de drie, Caspar, een zwarte huidskleur kreeg in de verhalen.
Afgebeeld
Op middeleeuwse afbeeldingen vertoont de zogeheten 'Aanbidding der Wijzen' sinds - grofweg - het jaar 1300 een vast patroon. De voorste koning, de oudste, ligt geknield voor het kind Jezus; de kroon heeft hij afgezet. Nu eens staat ze naast hem op de grond; dan weer houdt hij haar in de hand of ligt ze op zijn knie; soms speelt het Jezuskind ermee. De achterste, de jongste staat nog rechtop, en heeft nog de kroon op het hoofd. De middelste neemt een houding aan die tussen deze twee in ligt. Op de ene afbeelding staat ook hij nog recht op, op andere zien we hem in een houding die aangeeft dat hij bezig is te knielen; nu eens heeft hij de kroon nog op, dan weer heeft hij haar reeds afgezet.
Hun relieken
Een andere legende vertelt hoe de drie koningen later door de apostel Thomas in Perzië werden gedoopt. Keizerin Helena († ca 328; feest 18 augustus), die ook al het kruis waaraan Christus gestorven was, had teruggevonden, zou hun relieken naar Constantinopel hebben overgebracht. In de 6e eeuw zouden ze door toedoen van de Milanese bisschop Eustorgius († 518; feest 6 juni) naar zijn bisschopsstad zijn vervoerd. Hij zou een leerling zijn geweest van de beroemde bisschop Ambrosius. Na diens dood zou hij zijn leermeester als bisschop zijn opgevolgd.
Er zijn twee bisschoppen van Milaan geweest met de naam Eustorgius. De eerste stierf in de dertiger jaren van de 4e eeuw. Hij kan geen leerling van Ambrosius geweest zijn, want die werd gedoopt en als bisschop ingehuldigd in 374. De tweede stierf rond het jaar 518. Ook hij kan geen leerling van Sint Ambrosius geweest zijn: die stierf immers al in 397 (feest 7 december). Hier zien we dus hoe de legende verbanden legt tussen bekende gegevens, zonder zich te bekommeren om de historische juistheid. Klinkt het woord ‘bisschop van Milaan in oude tijden’, dan herinnert dat meteen aan de beroemde bisschop Ambrosius; dan moet diens naam ook vallen in het verhaal; dan maak je de bisschop over wie jij aan het vertellen bent, Eustorgius, tot diens leerling…
Volgens een andere middeleeuwse legende werden de relieken van de drie koningen naar Milaan overgebracht door bisschop Arsacius van Milaan († 5e eeuw; feest 12 november).
De legende weet ook nog te vertellen dat Eustorgius met de relieken van de Drie Koningen ook de koperen slang van Mozes vanuit Constantinopel naar zijn bisschopsstad meegebracht.
Hoe dan ook, de relieken van de Drie Koningen bleven in de stad Milaan tot in de 12e eeuw.
Legende van de overbrenging der Drie Koningen naar Keulen
Het was Frederik Barbarossa die de relieken van de Drie Koningen schonk aan zijn kanselier Rainald van Dassel "als dank - zo heet het - voor onvergetelijke en onbetaalbare diensten". In feite was het omdat Frederik door Rainald krachtig was geholpen bij diens pogingen de weerbarstige stad Milaan te veroveren. Frederik hoopte - zo zei hij - dat de stad Keulen door zijn geschenk de gelukkigste toekomst tegemoet ging die maar denkbaar was. Rainald zond overgelukkig boden naar Keulen vooruit om aan de burgerij mede te delen dat hij geschenken meebracht die met niets ter wereld waren te vergelijken.
De tocht van de Drie Koningen naar Keulen was vol gevaar. Rainald moest op zijn hoede zijn, want ook anderen hadden het gemunt op zijn kostbare schat. Van Milaan ging het eerst richting Bourgondië; vandaaruit ging het in ononderbroken dag- en nachtmarsen recht naar het noorden. De sporen van de tocht werden overal zorgvuldig uitgewist. De hoeven werden achterstevoren onder de zolen van rij- en trekdieren geslagen. Tegelijkertijd werd een schitterend vervoer op touw gezet van omgekomen Duitse pelgrims, vanuit Milaan naar Keulen. Allemaal om roofgierigen te misleiden. Slechts hier en daar vindt men nog een spoor van de eigenlijke route. In Estrabonne bij Besançon bevindt zich nog een wonderdadige driekoningenput; in Longueville, precies één dagreis verder: een driekoningenpoort; en opzij van de route in een huis in Schwäbisch Gmünd een inschrift: 'Als men vanaf Christus' geboorte 1164 jaren verder telt, werden de Heilige Drie Koningen van Milaan vervoerd; ze lagen één nacht in dit huis.' Aangekomen te Remagen zond Rainald boodschappers vooruit om te melden dat ze eraan kwamen. Op 23 juli 1164 trok hij plechtig zijn rijkversierde stad Keulen binnen; er was zo'n toeloop van volk, ridders, edelvrouwen en geestelijken, dat men zoiets nog nooit eerder had gezien; en men besloot dit feest elk jaar te herhalen.
Patronaten
Sindsdien zijn de Drie Koningen de stadspatroons van Keulen. Het stadswapen wordt gekenmerkt door hun drie kronen. (In de jaren zestig droeg de Ford Taunus precies dat wapen!).
Verder zijn ze de patroons van de pelgrims, weggebruikers, de reizigers en de reizende kooplieden wat voor een handelsstad aan de Rijn als Keulen in de Middel-Eeuwen was zeer goed uitkwam. Bovendien zijn ze patroons van speelkaartenmakers, en wordt hun voorspraak ingeroepen tegen onweer en epilepsie.
In de oosterse kerken
Het feest van het bezoek van de Drie Koningen aan Bethlehem werd het eerste gevierd in de oosterse kerk en staat er al sinds de 2e eeuw op 6 januari. Op die dag werd in de Egyptische oudheid het feest van de zonnewende gevierd: het begin van de heilstijd: een mooie dag dus voor de christenen om Gods openbaring aan de wereld te vieren: Theofanie.
Weerspreuk(en)
'Als Driekoningen is in 't land,
stapt de vorst in 't vaderland'[213]
'Als het op dertiendag vriest,
't vriest dertien weken lang'[131]
'Beau jour aux Rois,
blé jusqu'au toit.'
[Mooi weer met Driekoningen
graan in onze woningen]
'De Drie Koningen doen de dagen lengen
en de nachten strengen'[213]
'Dreikönig ohne Eis,
Pankratius (12 mei) weiss'[213]
[Driekoningen sneeuwvrij,
Pancratius ijsvrij]
'Driekeuning ein, mèh 't is gein,
Leechmis (2 februari) twie, mèh 't is mie'[213]
'Heiligdreikönig sonnig und still,
der Winter bis Ostern nicht weichen will'[213]
[De heilige drie koningen zonnig en stil:
de winter tot pasen niet wijken wil]
'Ist Driekönig still und klar
gibt's ein reifes Winzerjahr;
Ist es aber nass,
bleibt leer das Fass'[369]
Is Driekoningen stil en klaar,
komt er een volrijp wijnoogstjaar;
maar is het nat,
blijft leegt het vat'
'Met Driekoningen lengt de dag,
zoveel een geitje springen mag'[213]
Nach Dreikönigstag
wächst jeder Tag um einen Hahnenschritt'[213]
[Na Driekoningen lengt elke dag een hanepasje]
'Op Driekoningen vangt de winter aan'[213]
'Op Driekoningen zijn dagen gelengd,
gelijk een ruiter op zijn paard sprengt'[213]
'Wenn es bis Dreikönigstag kein Winter ist,
kommt keiner'[213]
[Als het met Driekoningen nog geen winter is,
komt-ie niet meer]
'Zoals de wind op Driekoningen staat,
staat hij bijna 't hele jaar' [213]
Gebruiken
In de middeleeuwen noemde men dit feest ook wel Dertiendag, omdat het dertien dagen na Kerstmis valt.
Kinderen die op deze dag - 6 januari - geboren werden gaf men in vroeger tijden wel de naam van het feest mee: Theofano, Theofanou, waaruit de ons bekende naam Tiffany ontstond.
Op deze dag wordt in Frankrijk het feest van de Koningen gevierd. Er wordt een taart gebakken met een boon erin; wie in zijn stuk de boon aantreft, mag die dag verder koning zijn.
Elders worden kinderen verkleed als Drie Koningen en trekken zingend langs de deuren.
In de Duits sprekende landen zegent men op deze dag de toegang tot het huis om geluk af te smeken over het nieuwe jaar. De zegenspreuk luidt in het Latijn: 'Christus benedicat mansionem' (= moge Christus dit huis zegenen); met gewijd krijt schrijft men de eerste letters van deze drie woorden boven de deur: de C, de B en de M. Later zag men deze letters aan voor de eerste letters van de Drie Koningen: Caspar, Balthasar en Melchior.
(Zelfs wanneer men in de zomer op vakantie gaat, ziet men in Zuid-Duitsland op vele plaatsen de letters nog boven de deur staan).
In gezinnen waar met Kerstmis het stalletje wordt gezet (vooral in Rooms-Katholieke milieus), worden vandaag de beeldjes van de Drie Koningen helemaal naar voren geplaatst tot vlak bij de kribbe.
Het is de laatste dag dat het stalletje blijft staan; vanavond wordt het opgeruimd.
1498 Drie-Koningen te Delft
In 1498 werd er in de Nieuwe Kerk te Delft een Drie-Koningen-spel gehouden, en wel - aldus de Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft - 'opten Sonnendach na Dertienendach na den vesperen te 3 uren'. De koningen werden door priesters gespeeld; zij reden te paard en met groot gevolg door drie verschillende deuren de kerk binnen, en kwamen bij elkaar midden in de kerk. Op het grote orgel zongen engelen van 'Gloria in excelsis Deo'; daaronder stonden herders te spelen. Er was een vurig stralende ster gemaakt die boven het hoofdaltaar bleef stilstaan (het hoofdaltaar bevond zich ongeveer op de plaats waar nu het grafmonument van Prins Willem van Oranje staat); daarmee was het voor de Drie Koningen duidelijk dat daar Bethlehem lag, de plaats waar de pasgeboren koning der Joden zich bevond. De kerststal - in die tijd een 'Bethlehem' geheten - bestond geheel uit levende personen, en was op het hoogaltaar opgesteld. Dat was uitzonderlijk; normaal stond de kerstgroep naast het hoofdaltaar opgesteld. Maar de genoemde opstelling is ook opmerkelijk om nog een andere reden, want in de liturgie van de R.K. traditie was en is het altaar een zinnebeeld van Christus zelf. Daar ging je niet lichtvaardig mee om. Vandaar ook waarschijnlijk dat de kroniek uitdrukkelijk vermeldt hoe de levende personen 'properlic (netjes) opten hogen outair' waren opgesteld, waar de koningen ook al 'properlic ende devotelic sprekende ende eensdeels singende, haer offerhanden deden'. Op deze manier kreeg het spel iets van een offerdienst, wat toch heel gepast was op die gewijde plaats.
De kroniek besluit deze anekdote met de mededeling dat de kerk toen zo vol was met mensen die waren komen kijken, dat men nadien nooit meer zoveel mensen boven en beneden in de kerk bij elkaar gezien heeft.
Het zal je niet verbazen dat vandaag, op ons feest, één van ons drieën het woord neemt. Ik ben Caspar, de jongste. De zwarte. Ik wilde dolgraag iets tegen je zeggen. Misschien vermoed je al wat ik je wil zeggen. Je denkt misschien: “Natuurlijk, die zwarte koning wil ons laten zien dat hij een kleurling - welkom was bij Jezus. Daar kunnen wij, blanke westerlingen, met ons vreemdelingenbeleid een voorbeeld aan nemen.” Beste luisteraar, ik zou blij zijn als je zo dacht. En je moet zeker deze gedachte omzetten in daden. Maar ik wil je er ook op wijzen dat ik destijds in de stal géén asielzoeker was. Ik kwam niets hálen. Ik kwam geschenken bréngen.
Misschien zeg je nu: “O, nu weet ik het, waarom u, Caspar, graag iets tegen ons wilt zeggen. U wilt ons laten zien dat jullie drieën destijds je rijkdommen hebt besteed om ze aan de voeten van arme mensen neer te leggen. Dat moeten wij, rijke westerlingen, natuurlijk ook doen. Wij moeten een voorbeeld aan jullie nemen en meer oog en zorg hebben voor de armen, dichtbij en ver weg. Bijdragen aan voedselbanken en aan organisaties voor thuis- en daklozen. Meer aan ontwikkelingswerk doen; kleine initiatieven in derde-wereldlanden steunen…” Rustig, rustig, lieve luisteraar. Weer zou ik blij zijn, als je zo dacht. Weer zeg ik tegen je: “Laat het niet bij gedachten alleen. Zet ze om in concrete daden!”
En toch was ook dat niet hetgeen ik zo graag aan jullie had willen zeggen. Op de eerste plaats wilde ik je erop wijzen dat er in het bijbelverhaal geen sprake is van koningen, maar van wijzen. Wij waren wetenschappers. Weer zul je mij misschien in de rede vallen en zeggen: “Aha, nu weet ik wat u, Caspar, doctor in de wetenschappen, ons wilt zeggen. U wilt ons er natuurlijk op wijzen dat jullie, de knapste koppen van de toenmalige wereld, zijn neergeknield voor een klein kind. De wetenschap ondergeschikt hebt gemaakt aan je geloof… Daar hebt u gelijk in, Caspar, dat is in onze technische wereld, die maar raak doet en nauwelijks zorg lijkt te hebben om de ethische kant van ons wetenschappelijk bedrijf.. .”
Weer ga ik je onderbreken, luisteraar. Weer ga ik je complimenteren met je inzicht. En ik druk je op het hart: laat niet de wetenschap het laatste woord hebben in je leven, maar je hart, je verlangen, je hoop. Die heeft ons drieën uiteindelijk ook naar de echte Waarheid gebracht. Ik bedoel natuurlijk dat Kind daar in die stal.
Heb je er eigenlijk ooit bij stilgestaan wat een vreemd gezicht het geweest moet zijn: drie schatrijke wetenschappers die een pasgeboren armeluisbaby in een stal koninklijke hulde brengen? Ik moet eerlijk bekennen: ik had er eerst ook veel moeite mee. Had zelfs het gevoel bedot te zijn. Misleid door het prachtige schijnsel van een bijzondere ster in de nacht.
Daarover wilde ik het hebben. Over onze oudste collega, Balthasar. Je moet nog eens kijken naar een afbeelding van ons bezoek aan het Kind. Zo’n tafereel heet: ‘Aanbidding der Wijzen’. Let maar op: je ziet altijd dat de oudste van ons drieën geknield voor het kind ligt, en zijn kroon heeft afgezet. Kijk maar niet te veel naar mij. Ik ben de jongste: ik sta nog recht op, helemaal achteraan. Door de knieën gaan? En nog wel voor zo’n klein kind? Ik had er zo’n moeite mee. Ik was er te trots voor. Maar de oude, grijze Balthasar niet. Die heeft gewoon zijn kroon afgezet, op de grond gelegd, of hem het Kind in handen gegeven om ermee te spelen. Hij keek door de buitenkant heen; besefte dat het grote mysterie zich hult in eenvoud en bescheidenheid. Hij ging ervoor door de knieën. Maakte daaraan zichzelf, zijn leven, en zijn kennis ondergeschikt. Wat moet je wijs zijn om dát te kunnen.
[Dries van den Akker s.j./2008.01.06]© A. van den Akker s.j. / A.W. Gerritsen