× 
Klik in dit venster
op: http://beeldmeditaties.nl
om naar die site over te stappen.

Sluit het venster om te blijven.

           
welkom menu contact zoeken
HeiligenkalenderHeiligen op naamPatroonheiligenHedendaagse namenMeer...
 Pater Dries van den Akker s.j., de auteur van de hagiografieën, overleed 30 oktober 2022
† 669  Josse van St-Josse-sur-Mer

Info afb.

Josse (ook Duzec, Duzet, Iudet, Iudoc, Iudocus, Jobst, Joce, Jodocus, Jodok, Joost, Jos, Josselin, Jost, Jous, Jouven, Joyce, Judec, Judet, Judganoc, Judgoennoc, Judgoenoc, Judoce, Judocus, Judok, Tuzec, Uhec of Uzec) van St-Josse-sur-Mer (ook van Lohuec of van Montreuil), Frankrijk; prins, kluizenaar & pelgrim; (668 of) 669.

Feest 9 januari (overbrenging relieken) & 11 juni & 13 & 25 juli & 13 december.

Levensloop

Judocus moet rond 591 geboren zijn als zoon van koning Domnoneus Judaël (ook Hoël III, Juzel of Luthael) van Bretagne en koningin Pritella (of Pritelle). Hij had minstens drie heilige broers: Judicaël van Gaël († 658 of ca 680; feest 17 december); koning Salomon II van Bretagne († ca 632; feest 4 oktober) en Winok († ca 717; feest 6 november), een zeer vereerde kluizenaar in Zuid-West-Vlaanderen, naar wie de plaats Bergues (= Winoksbergen) is genoemd. Daarnaast had hij nog zeker vijf zusters, van wie er minstens twee als heilige worden vereerd: Sint Eurielle van Trémeur († 7e eeuw; feest 1 oktober) en de kluizenares Onenn van Tréhorenteuc († 630; feest 30 april).

Koning Hoël was in 615 opgevolgd door Judocus' oudste broer, de heilige Judicaël († ca 658; feest 16 december). Eén van zijn jongere broers, Salomo, had liever zelf koning willen worden en begon zijn oudste broer het leven zuur te maken. Dat was voor Judicaël de aanleiding om toe te geven aan zijn oude verlangen om kluizenaar te worden in de monnikengemeenschap van St-Jean-de-Gaël, die op dat moment onder leiding stond van de grote abt Méen († 617; feest 21 juni). De edelen uit de omgeving boden nu aan Judocus het koningschap aan. Maar eigenlijk ging ook zíjn hart het meeste uit naar een geestelijk levensstaat. Hij vroeg een week bedenktijd, waarin hij zich terugtrok in het klooster Maëlmon. Uiteindelijk weigerde hij het aanbod en klopte aan in Maëlmon, waar hij aan de abt vroeg hem te willen begeleiden in de dienst aan God. Daar zou hij twintig jaar lang in het verborgene hebben doorgebracht.

Het schijnt dat hij toch nog teveel naar zijn zin werd behandeld als de gewezen koningszoon. Vandaar dat hij zich op een gegeven moment, gekleed als haveloze bedelaar, aansloot bij een groep van elf pelgrims die onderweg waren naar Rome. Zij liepen langs Avranches en Chartres naar Parijs. Ergens onderweg moet hij de lagere kerkelijke wijdingen hebben ontvangen. Na lange beraadslagingen zette de groep vanaf Parijs niet koers naar Lyon in het zuiden, maar naar het noorden, waar ze uiteindelijk terecht kwamen in het gebied van graaf Haymon (of Haimo) van Ponthieu die onlangs voor eigen gebruik een Sint-Petrus-kapelletje had laten bouwen. De graaf zag al gauw dat de heiligste van de groep Judocus was. Toen de pelgrims aanstalten maakten weer te vertrekken, nam hij hem terzijde en vroeg hem of hij niet geestelijk leidsman aan zijn hof wilde worden.
"Maar ik ben geen priester!"
"Dat kan geregeld worden."
De pelgrims vertrokken zonder verder een spoor in de geschiedenis na te laten en niet lang daarna werd Judocus door de bisschop van Thérouanne (waarschijnlijk de heilige Audomarus of Saint-Omer: † ca 670; feest 9 september) priester gewijd. Dit moet zich hebben afgespeeld rond het jaar 640.

Zeven jaren lang bleef hij kapelaan bij graaf Haymon. Toch voldeed hem dit leven nog niet; het was hem niet streng, niet ruig en niet eenzaam genoeg. Hij liet dit aan zijn broodheer weten. Hoe graag deze zijn geestelijk leidsman ook had behouden, hij durfde zich niet te verzetten tegen zo'n heilig verlangen en stond hem toe zich met een leerling - Wulmar, Vulmar, Wurmar of Wrmar geheten - te vestigen in een uithoek van zijn landgoed, niet ver afgelegen van Brahic, het tegenwoordige Labroye. Ze bouwden een hut en een kapel en eerden acht jaar lang God de Heer op bijna engelachtige wijze, aldus de oude boeken.

Judocus bezat de gave vriendschap te sluiten met de dieren. Ze kwamen hem hun aanhankelijkheid betuigen en aten uit zijn handen.

Het is in deze periode, dat hij de eenzaamheid deelde met zijn leerling Wulmar, dat zich de volgende legende afspeelt.

Legende
Juist toen hij en zijn gezel nog maar een heel klein stukje brood hadden voor het eten, kwam de Heer Jezus langs in de gedaante van een arme man, die om een aalmoes vroeg. Judocus brak het stuk brood in vieren en gaf de bedelaar een kwart. Maar even later verscheen Jezus weer, nu als een andere arme man; Hij kreeg ook een kwart. Maar meteen daarna kwam Hij terug als weer een arme man. Weer kreeg Hij een kwart. Tenslotte klopte Hij voor de vierde keer aan als een arme bedelaar. En ook deze keer kreeg Hij een kwart van het brood. Nu zei zijn dienaar Vulmar: "Maar vader, moeten we niet iets voor onszelf behouden?" Waarop Judocus antwoordde: "Het enige wat ik wil is dat de armen te eten hebben. God de Heer is in staat ons voedsel te geven in overvloed." Judocus was nog bezig zijn leerling hierover te onderhouden, toen zij door de vensters van hun hut vier schepen over zee naar hen toe zagen varen. Ze waren volkomen onbemand: geen kapitein, geen stuurman of varensgezel te zien. Ze bleken alle vier een scheepslading aan voedsel te bevatten. Niemand heeft ooit geweten waar ze vandaan kwamen, ook niet waar ze gebleven zijn.

Levensloop (vervolg)
Dit alles bleef niet onopgemerkt. Steeds vaker hadden ze last van nieuwsgierige bezoekers en uiteindelijk vroegen ze aan hun heer om een nog meer afgelegen plek. Deze wees hun acht mijl verderop bij de monding van de Canche in de buurt van Runiac een uitgestorven plekje aan; daar bouwden zij een Sint-Maartenskapel. Intussen stuurde Sint Audomarus andere monniken naar de kluizenaarsplek, die Judocus juist verlaten had en liet er een nieuwe abdij beginnen: Saint-Josse-au-Bois.

Dertien jaar zou Judocus op zijn nieuwe plek blijven wonen. Hij werd er met alle zorgen omringd door zijn meester. Des te verbazingwekkender dus dat Judocus andermaal kwam vragen om op een nog eenzamer plek te mogen gaan wonen, volgens sommigen omdat hij een slangenbeet had opgelopen... Ze trokken almaar dieper de ontoegankelijke bossen in en troffen een dalletje aan met twee bronnen. Daar wilde de kluizenaar de rest van zijn leven doorbrengen. Haymon liet er twee houten kapelletjes neerzetten, de één gewijd aan Petrus de ander aan Paulus. Hun vorige vestiging werd weer bemand met nieuwe kluizenaars en zou de geschiedenis ingaan als Villiers-Saint-Josse.

Diep in zijn hart wist Judocus natuurlijk heel goed dat hij destijds in deze streek terecht was gekomen tijdens een pelgrimsreis. Daar was sindsdien niets meer van terecht gekomen. Werd het daar niet stilaan tijd voor, nu hij almaar ouder werd? Blijkbaar zonder enige moeite legde hij de 5000 kilometer van en naar Rome af.

In de buurt van Pontigny heeft hij een meisje genezen dat van haar geboorte af blind was, sterker nog, op de plaats waar bij een normaal mens de ogen zitten, had het kind zelfs geen oogkassen, alleen maar strakke huid. Juliula heette zij volgens de legende. Haar vader had het water waarin de heilige pelgrim zich gewassen had, over de plek gegoten waar de ogen hadden moeten zitten, en terstond kon zij zien! Bij zijn terugkeer - waarschijnlijk rond het jaar 665 - trof hij een prachtige stenen kerk aan, die hij aan Sint Maarten toewijdde. Zijn broodheer, Haymon, liep met grote plannen rond, want hij droomde ervan dat op die plek een klooster zou verrijzen waar wel duizend monniken konden wonen. Maar van dat alles kwam niets, want hooguit vier jaar later overleed Judocus: 668 of 669. Deze laatste nederzetting staat bekend als St-Josse-sur-Mer niet ver van Montreuil ten zuiden van Boulogne-sur-Mer.

Verering & Cultuur
Lange tijd beweerde men dat zijn lichaam aan geen bederf onderhevig was. Integendeel, zo nu en dan moest men zijn baard en hoofdhaar bijscheren, zoals dat ook wordt verteld van de heilige Cuthbert. Op zijn graf wordt hij dan ook afgebeeld met bij zijn hoofd een kam en een schaar die aan dit wonder herinneren.

De abdij van St-Josse-sur-Mer werd door Karel de Grote toevertrouwd aan zijn geliefde leermeester Alcuïnus († 804; feest 19 mei), eind 8e eeuw. Deze verleende daar gastvrijheid aan de pelgrims, die vanuit Engeland waren overgestoken op weg naar Rome. Het waren dan ook vooral die Angelsaksische bedevaartgangers die de verering van Judocus verspreidden over het Europa van de middeleeuwen.

In 902 werd de band tussen Engeland en Judocus nog eens extra versterkt. Toen St-Josse werd bedreigd door de invallen van de Noormannen, zochten vluchtelingen vandaar hun heil in Winchester en brachten daar de kostbare Judocusrelieken in de abdij Hyde in veiligheid. Niet alleen vinden we vandaag de dag nog sporen van zijn verering terug in de veelvuldig voorkomende naam Joyce (voor jongens en meisjes), maar ook horen we er een echo van in de beroemde Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer. De Vrouwe van Bath zweert daarin telkens bij God en 'bij Seint Joce'. In 977 werden weer andere relieken van hem overgebracht van Noord-Frankrijk naar Vlaanderen. Sindsdien staat Sint-Joost in de zuidelijke Nederlanden in hoge ere, getuige het plaatsje van die naam zo'n 10 km ten zuiden van Roermond. Daarnaast vinden we St-Joost-kerken of -kapellen te Breda, Brussel en Hernen.

Premonstratenzer monniken brachten zijn verering naar Zwitserland en zelfs naar de verste uithoeken van Scandinavië.

In Duitsland wordt er nog altijd een relikwie bewaard in de aan hem gewijde Jodokskerk te Landshut. Ook Ravensburg heeft nog altijd een St-Jodokskirche. Daarnaast genoot hij grote verering op de Walberberg bij Bonn. Tot op de dag van vandaag trekken er pelgrims naar St-Jost in de Eifel. In het Keulen van de late middeleeuwen hadden de Franciscanen de zorg voor de Sint-Jodocusbroederschap. Rond 1500 was er één van de gasthuizen aan Jodocus toegewijd.

Tot aan de Franse Revolutie heeft er in Parijs een St-Josse-kerk bestaan. In het huidige Bretagne leeft zijn herinnering voort in plaatsjes als St-Judoce, Lohuec en Yvias; er zijn - of waren - aan hem toegewijde kapelletjes te Yvias, Boqueho, Bourbriac, Pedernec, Pleumer-Bodou en St-Jean-Brevelay.

Hij is patroon van de pelgrims, schippers, bakkers, blinden en pesthuizen. Zijn voorspraak wordt ingeroepen tegen allerlei ziekten, waaronder de koorts en de pest; daarnaast tegen onweer en brand vooral in de oogst op het veld; zijn bijzondere bescherming wordt afgesmeekt voor het vee en de oogst op het veld en voor de voorraden die opgeslagen liggen in de kelder.

In het Bretonse plaatsje Pleumeur-Bodou (Côtes-du-Nord) is het Saint Uzec die de koeien eersteklas melk doet geven. Is hij ook de Sint Jos van wie wij in de kerk van het naburige Ile Grande een recent beeld vinden: niet baardloos, wel jong; nu met een houweel en een boek.

Hij wordt afgebeeld als jeugdige, baardloze pelgrim of priester, een kroon aan zijn voeten of ook wel om zijn arm geschoven; vaak port hij met een staf in de grond, waaruit een bron ontspringt. Naast de apostel Jacobus is hij de grote patroon van de pelgrims; als zodanig wordt hij dan ook veelal afgebeeld: staf, korte reismantel, hoed met pelgrimsinsigne.


Bronnen
[000; 000»sys; 014; 101; 101a/104; 107/7kol:70.71; 109; 115; 117; 122; 132; 135/2p:129; 138; 143; 200/2; 215; 229; 280p:236.350.413; 284»Uzec; 291; Dries van den Akker s.j./2008.07..26]

© A. van den Akker s.j.

VoorwoordHoe wordt men heilige?
© AuteursrechtWoordenboek
LeeswijzerGastenboek
Bronnen